ECLI:NL:RBNHO:2015:12053

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
14.001967 en 14.001969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterechte inverzekeringstelling en kosten advocaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoeker aanspraak maakte op schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en kosten van rechtsbijstand. Verzoeker, die op 11 mei 2013 was aangehouden en in verzekering was gesteld, stelde dat hij schade had geleden door de verdenking van een zedendelict en de gevolgen daarvan tijdens zijn detentie. Hij verzocht om een verdriedubbeling van de standaardvergoeding voor de dagen die hij in de politiecel had doorgebracht, alsook om vergoeding van de kosten van zijn advocaat. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het aantal dagen dat voor vergoeding in aanmerking kwam, werd vastgesteld op twee dagen. De rechtbank oordeelde dat de immateriële schade die verzoeker stelde te hebben geleden, niet rechtstreeks het gevolg was van de inverzekeringstelling, maar van de verdenking zelf. Het verzoek om vergoeding van de kosten van de advocaat werd afgewezen, omdat verzoeker geen recht had op vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, aangezien de toevoeging niet was ingetrokken. De rechtbank kende uiteindelijk een schadevergoeding toe van € 490,00, bestaande uit € 210,00 voor de dagen in de politiecel en € 280,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 14.001967 en 14.001969
Parketnummer: 15/706245-13
Uitspraakdatum: 7 april 2015
Beschikking(art. 89 en 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 11 juli 2014 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. [raadsman] , advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 2 juli 2014, van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem,
domicilie kiezende aan de [adres] , [vestigingsplaats] ten kantore van mr. [raadsman] voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 630,00, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering wegens verdenking van overtreding van artikel 246 jo. 248 van het Wetboek van Strafrecht (feitelijke aanranding in vereniging);
  • € 4.900,74, wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 280,00 / 540,00, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen (en behandeling ter zitting) van het onderhavige verzoekschrift.
Op 23 maart 2015 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [raadsman] , voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. W. Halsema.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.

2.De standpunten

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 30 april 2014, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 11 mei 2013 om 22.55 uur aangehouden, op 12 mei 2013 om 12.07 uur in verzekering gesteld en op 13 mei 2013 om 14.40 uur in vrijheid gesteld.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze ten gevolge van ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een raadsman, zo daartoe althans, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Van de zijde van
verzoekeris gewezen op het volgende.
Verzoek ex artikel 89 Sv
Twee maanden na de vermeende aanranding, op [datum] juli [jaartal] , is verzoeker weer gedetineerd geraakt vanwege verdenking van een ander feit. Als medegedetineerden achter de verdenking van ontucht met een jong meisje zouden komen, dan wordt je het leven in de penitentiaire inrichting zuur gemaakt. Verdenking van een zedenfeit met betrekking tot een minderjarige is heftig wanneer je in detentie verblijft. Verzoeker verbleef samen met een andere gedetineerde in een cel en moest steeds op zijn hoede zijn met het oog op het lezen en opbergen van het dossier in deze zaak. Uiteindelijk is in de penitentiaire inrichting niemand achter deze verdenking gekomen. Wel circuleerde de naam van verdachte in [plaats] met het oog op de vermeende aanranding en is zijn voornaam genoemd in een krantenartikel. Verzoeker stelt dat hij vanwege de verdenking van aanranding van een jong meisje, de stress die hij in detentie heeft moeten doorstaan en de publicatie van de zaak in de krant in [plaats] aanzienlijke immateriële schade heeft geleden, waardoor een verdriedubbeling van het forfaitaire bedrag voor twee dagen inverzekeringstelling gerechtvaardigd is.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Aanvankelijk zou op basis van een toevoeging worden gewerkt, maar de toevoeging werd niet ontvangen van de voorgaande raadsman, mr. [X] . Bovendien werd vernomen dat mr. [X] al een groot aantal uren van de forfaitair door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven 24 uren had opgesoupeerd. Dan is het niet commercieel om op de toevoeging door te gaan. Het overdragen van een toevoeging is vaak een heikele kwestie tussen advocaten. Vervolgens is besloten om verzoeker op betalende basis bij te staan bij overname van de zaak. Je kunt iemand niet in de kou laten staan. Het is niet zo dat het kantoor van de raadsman geen cliënten heeft op basis van een toevoeging. Zaken op toevoeging zijn voornamelijk zaken waarbij de cliënten nog gedetineerd zijn. Voor een dergelijk zaak krijgt een advocaat 24 uur vergoed van de Raad voor Rechtsbijstand. Verzoeker was niet meer gedetineerd.
Ten aanzien van de gewerkte uren heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht. Na overname van een zaak wordt altijd volgens een standaardwijze gewerkt. Het dossier wordt bestudeerd en onderzoekswensen worden besproken (het horen van aangeefster). In dat kader is verzoeker op 7 maart 2014 door de raadsman bezocht. Wat in deze zaak speelde, diende goed aan verzoeker te worden uitgelegd (arrest Rozing). Verzoeker wilde heel graag dat aangeefster zou worden gehoord. De RC had intussen afwijzend op dit verzoek gereageerd. Tijdens het tweede bezoek van de raadsman aan verzoeker is het dossier besproken en de zitting besproken.
De raadsman heeft verzocht het verzoek ten aanzien van vergoeding van de kosten van de raadsman toe te wijzen.
De
officier van justitieheeft het volgende standpunt ingenomen.
Verzoek ex artikel 89 Sv
In de forfaitaire bedragen ter vergoeding van ten onrechte ondergane inverzekeringstelling is zowel materiële als immateriële schade opgenomen. Thans wordt een hoger bedrag gevraagd vanwege een latere detentie.
De rechtbank Midden Nederland heeft op 9 juli 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:3142) in een vergelijkbaar geval geen aanleiding gezien om een hogere vergoeding toe te kennen. Het standaardbedrag bevat een vergoeding van de materiële en de immateriële schade ten gevolge van de detentie. Daarnaast is een vergoeding van inkomstenderving mogelijk ten gevolge van de detentie. Dat is hier niet aan de orde. De immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden doordat hij weer gedetineerd raakte en vanwege het krantenartikel zijn niet rechtstreeks het gevolg van de ten onrechte ondergane inverzekeringstelling. De officier van justitie ziet geen aanleiding af te wijken van het forfaitaire bedrag van € 105,00 per dag voor de ten onrechte ondergane inverzekeringstelling.
Verzoek ex artikel 591a Sv
De officier van justitie heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen op grond van artikel 591a, tweede lid, Sv. Indien er al een toevoeging was afgegeven, dan zou mogelijk door de Staat tweemaal voor deze zaak betaald worden.
De rechtbank Amsterdam heeft zich op 9 september 2011 (DS 8948) over een vergelijkbare zaak uitgelaten. Een toevoeging geldt voor de gehele procedure bij een instantie, ook als een verdachte tussentijds overstapt naar een andere advocaat. Het risico van het tussentijds overstappen ligt bij een verdachte. Dit mede ter voorkomen van oneigenlijk gebruik.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie het verzoek toe te wijzen, nu het aantal uren (17,5) en de kosten redelijk zijn.
Voorts kan de vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften (€ 540,00) worden toegewezen.

3.De beoordeling

Verzoek ex artikel 89 Sv
Verzoeker kan aanspraak maken op een vergoeding van de schade die is geleden ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling. Schadevergoeding wordt toegekend indien en voorzover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het aantal dagen die voor vergoeding in aanmerking komen overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv. Ingevolge deze bepaling wordt onder één dag verstaan de tijd van vierentwintig uren. Dit brengt met zich mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Derhalve zou slechts één dag doorgebracht op het politiebureau voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet echter in dit geval aanleiding om wel de tweede dag te vergoeden, nu verzoeker voorafgaand aan de inverzekeringstelling een nacht op het politiebureau heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de verzochte verdriedubbeling van de vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoeker is aangehouden en in verzekering gesteld op grond van verdenking van een zedendelict. Het vastzitten als gevolg van een later niet bewezen geachte aanranding van een minderjarig meisje maakt ongetwijfeld meer indruk dan bijvoorbeeld het vastzitten als gevolg van een diefstal. Er dient echter wel onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds de onterechte verdenking en anderzijds de als gevolg daarvan ondergane inverzekeringstelling. Verzoeker heeft met name veel last van de onterechte verdenking tijdens zijn detentie voor een ander feit in juli [jaartal] . De vergoeding waar thans over beslist moet worden, ziet echter op de gevolgen van de ondergane inverzekeringstelling op [datum] en [datum] mei [jaartal] en niet op de gevolgen van de ondergane detentie in juli [jaartal] . De gestelde schade dat verzoeker in zijn eer en goede naam dreigt te worden aangetast bij ontdekking van de verdenking is geen rechtstreeks gevolg van de detentie in mei [jaartal] maar van de verdenking.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding over te gaan tot een hogere vergoeding dan het reguliere bedrag van € 105,00 per doorgebrachte dag in een politiecel.
Het verzoek ex artikel 89 Sv zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.
Verzoek ex artikel 591A Sv
Artikel 591a, tweede lid, Sv luidt (voor zover van belang):
Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor …, alsmede, behoudens voorzover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van de raadsman. …
Artikel 44a, eerste lid, Wet op de rechtsbijstand luidt:
Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a Sv toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Op grond van artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand geldt een toevoeging voor de gehele behandeling van de zaak in één instantie.
Artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand geeft de mogelijkheid de toevoeging te wijzigen, beëindigen of in te trekken.
Uit de Memorie van Toelichting op de wet inhoudende “Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand en het Wetboek van Strafvordering houdende regeling van de vergoeding aan de verdachte ingeval van toepassing van artikel 591a Sv” volgt dat de rechtzoekende die gebruik maakt van zijn toevoeging geen kosten voor het gebruik maken van een raadsman mag vorderen. De rechtzoekende maakt gebruik van zijn toevoeging indien op het moment dat de advocaat rechtsbijstand verleent, een toevoeging is afgegeven. Dit laat onverlet dat de toevoeging kan worden ingetrokken of beëindigd. Het kan zijn dat de rechtzoekende de voorkeur geeft aan de juridische bijstand van een commercieel opererende advocaat. Deze keuze moet dan worden gemaakt voordat daadwerkelijk rechtsbijstand is verleend. [1]
Blijkens de Nota naar aanleiding van het verslag bij dezelfde wet houdt de verdachte zijn recht op schadevergoeding zolang geen daadwerkelijke rechtsbijstand is verleend. Op het moment dat rechtsbijstand wordt verleend, heeft de verdachte klaarblijkelijk gekozen voor de rechtsbijstand van de betreffende advocaat. Is eenmaal rechtsbijstand verleend, dan kan niet meer met behoud van recht op schadevergoeding een andere advocaat worden gekozen. Daartoe bestaat ook geen noodzaak. Indien een andere advocaat de rechtsbijstand voortzet, bestaat de mogelijkheid om aan de zaak op grond van artikel 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 een opvolgingstoeslag van eenmaal twee punten toe te kennen. [2]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de wetgever met het oog op de toepassing van artikel 591a Sv aan de on- of minvermogende verdachte in beginsel de vrije keuze heeft willen laten, zich op een toevoeging dan wel op betalende basis te laten bijstaan. De verdachte die geen gebruik wil maken van een afgegeven toevoeging, dient deze keuze helder te maken voordat daadwerkelijk bijstand is verleend. Wordt eenmaal gebruik gemaakt van een toevoeging, dan geldt deze keuze voor de gehele instantie en zal het tussentijds overgaan naar een andere advocaat niet kunnen leiden tot toepassing van artikel 591a Sv voor de betreffende instantie. De toevoeging kan immers worden gewijzigd in die zin dat de nieuwe raadsman wordt toegevoegd. De wetgever heeft derhalve kennelijk het financiële risico van het tussentijds overgaan naar een commercieel opererende advocaat bij de verdachte willen laten, zulks mede ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van de verschillende regelingen inzake financiering dan wel vergoeding van rechtsbijstand.
In de onderhavige zaak is op 23 december 2013 de dagvaarding uitgebracht en heeft mr. [X] met zijn brief van 24 december 2013 zich als raadsman van verdachte in deze zaak gesteld en verzocht om het dossier en om afgifte van een last tot toevoeging. Uit een aantekening op genoemde brief van mr. [X] blijkt dat op 7 januari 2014 een toevoeging op diens naam is afgegeven. Met zijn brief van 30 december 2013 heeft mr. [Y] (kantoorgenoot van mr. [raadsman] ) verzocht om toezending van het dossier aangezien hij de verdediging heeft overgenomen van [X] . Er is geen verzoek gedaan de toevoeging te muteren op naam van mr. [Y] . Dat komt overeen met de mededeling van mr. [raadsman] dat verzoeker zou worden bijgestaan op basis van betalende cliënt.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker er aanvankelijk voor heeft gekozen te worden bijgestaan (door mr. [X] ) op basis van een toevoeging. Mr. [Y] heeft de toevoeging niet overgenomen om die te laten intrekken. Evenmin is gebleken dat mr. [X] de toevoeging heeft laten intrekken. Gezien de verklaring van mr. [raadsman] over de door mr. [X] gewerkte uren acht de rechtbank dat ook niet waarschijnlijk. Er mag derhalve van worden uitgegaan dan in deze strafzaak enige uitkering door de Raad voor Rechtsbijstand inzake vergoeding van de kosten van bijstand van een raadsman is gedaan.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor de kosten die mr. [Y] heeft gemaakt.
Het verzoek ex artikel 591a Sv zal mitsdien worden afgewezen.
In het feit dat het verzoek voor het allergrootste deel zal worden afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift vast te stellen op € 280,00.

4.Beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek om vergoeding van het aantal dagen dat verzoeker in verzekering gesteld is geweest gedeeltelijk toe.
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 490,00(zegge: vierhonderdnegentig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 210,00 wegens een verblijf van twee dagen op een politiebureau;
€ 280,00 wegens de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden [kantoornaam] te Amsterdam, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/om– dossiernummer [Z] ”.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.

Voetnoten

1.TK 2003 – 2004, 29756, nr. 3, pagina’s 1 en 2
2.TK 2004 – 2005, 29756, nr. 5, pagina 1