ECLI:NL:RBNHO:2015:1808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
15/741310-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
  • R.A. Otter
  • B.E.P. Myjer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, waaronder seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ruim vier jaar meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarig meisje, dat destijds tussen de 12 en 16 jaar oud was. De verdachte, die in die periode tussen de 25 en 29 jaar oud was, heeft misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie als echtgenoot van de zus van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en andere ontuchtige handelingen, zoals het betasten en strelen van de geslachtsdelen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte deels vrijgesproken van de beschuldiging van tongzoenen, omdat dit volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet als seksueel binnendringen kan worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, ondanks zijn autismespectrumstoornis, en heeft een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te laten behandelen voor zijn delictgedrag en moet hij zich houden aan een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere strafblad en zijn bereidheid om mee te werken aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/741310-13 (P)
Uitspraakdatum: 10 maart 2015
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 17 april 2009 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd, althans gebracht, en/of
- zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer], en/of
- die [slachtoffer] getongzoend;
feit 2:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 17 april 2009 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer], en/of
- het betasten en/of strelen en/of likken en/of kussen van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer], en/of
- het betasten en/of strelen en/of likken en/of kussen van de borsten van die [slachtoffer], en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer], en/of
- het laten kussen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer], en/of
- het wrijven en/of bewegen met zijn, verdachtes, penis tegen de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten waarbij verdachte ten aanzien van feit 1 partieel dient te worden vrijgesproken met betrekking tot het vierde gedachtestreepje nu een tongzoen blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet als seksueel binnendringen kan worden gekwalificeerd.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte ten aanzien van feit 1 met betrekking tot zowel het derde als het vierde gedachtestreepje dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat verdachte altijd heeft ontkend dat het slachtoffer hem heeft gepijpt. Voorts heeft de raadsvrouw eveneens aangevoerd, dat een tongzoen blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet als seksueel binnendringen kan worden gekwalificeerd. Met betrekking tot een bewezenverklaring van feit 1 en 2 heeft de raadsvrouw zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte die feiten heeft bekend.
3.3. Partiële vrijspraak feit 1 (vierde gedachtestreepje)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte ten aanzien van feit 1 met betrekking tot het vierde gedachtestreepje ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat een tongzoen blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van 26 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1431) thans niet meer als het seksueel binnendringen van het lichaam kan worden gekwalificeerd, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte het seksueel binnendringen en de in feit 2 genoemde ontuchtige handelingen heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2015 afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 9 december 2013 (dossierpagina 107-118);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 9 december 2013 (dossierpagina 119-133);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 10 december 2013 (dossierpagina 134-148);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 11 december 2013 (dossierpagina 150-160);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 25 april 2013 (dossierpagina 15-36);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 24 mei 2013 (dossierpagina 50-59);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 10 juni 2013 (dossierpagina 60-65);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 november 2013 (dossierpagina 66-72);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 11 december 2013 (dossierpagina 73-79).
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.5. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (derde gedachtestreepje)
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte ten aanzien van feit 1 met betrekking tot het derde gedachtestreepje dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat verdachte altijd heeft ontkend dat het slachtoffer hem heeft gepijpt. Verdachte heeft van meet af aan open een eerlijk verklaard, dat indien het slachtoffer iets niet wilde, dat het dan ook niet gebeurde, bij welke verklaring verdachte ook ter terechtzitting is gebleven. Aldus dient de rechtbank van de verklaring van verdachte uit te gaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Uit de aangifte van slachtoffer [slachtoffer] maakt de rechtbank op dat zij consistent, eenduidig en zeer gedetailleerd heeft verklaard, over de diverse seksuele handelingen die in de ten laste gelegde periode tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden. Zij heeft daarbij ook zeer gedetailleerd verklaard over de keer dat ze hem heeft gepijpt. De verdachte zei dat ze hem ‘kusjes op zijn eikel moest geven’ en dat ze hem daar moest likken met haar tong. Zij diende zijn penis geheel in haar mond te nemen waardoor zij moest kokhalzen. Het is waar dat verdachte – op het tijdstip na waarop voor het eerst seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en het slachtoffer – heeft toegegeven dat alles wat het slachtoffer heeft verklaard, inderdaad heeft plaatsgevonden, behalve waar het gaat om het pijpen, maar de rechtbank is van oordeel dat in het licht van de consistentie en gedetailleerdheid van de verklaringen van het slachtoffer – ook bezien tegen het licht dat alle andere gedetailleerde onderdelen van de verklaring van het slachtoffer ook door verdachte zijn erkend – deze als authentiek en geloofwaardig kunnen worden aangemerkt. Er is geen enkele reden aannemelijk geworden waardoor aan dat onderdeel van de verklaring van het slachtoffer kan worden getwijfeld. Gelet hierop acht de rechtbank deze verklaring bruikbaar voor het bewijs. Haar verklaring vindt bovendien op hoofdlijnen bevestiging in de getuigenverklaring van [getuige 3].
Gelet op de uiteenzetting van die bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 18 april 2005 tot en met 17 april 2009 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte telkens
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd, althans gebracht en
- zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer];
feit 2:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 18 april 2005 tot en met 17 april 2009 in de gemeente Haarlem, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum]) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit
- het tongzoenen van die [slachtoffer] en
- het betasten en strelen en likken en kussen van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en
- het betasten en strelen en likken en kussen van de borsten van die [slachtoffer] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- het laten kussen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en
- het wrijven en bewegen met zijn, verdachtes, penis tegen de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer].
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte verplicht wordt zich ambulant te laten behandelen bij de Waag of een soortgelijke instelling.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de rechtbank Gelderland – op het standpunt gesteld, dat enkele factoren met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte in deze zaak zwaarder zouden moeten wegen, zodat aan verdachte een maximale taakstraf in de vorm van een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Daartoe heeft de raadsvrouw onder andere aangevoerd, dat het taakstrafverbod van artikel 22b Sr in casu niet geldt, nu de feiten zijn gepleegd voor 3 januari 2012.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder de hieronder genoemde rapporten is gebleken:
- het reclasseringsadvies betreffende verdachte van 15 april 2014, opgesteld door de heer [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem;
- het aanvullend reclasseringsadvies betreffende verdachte van 26 januari 2015, opgesteld door de heer [naam] voornoemd,
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte van 9 december 2014, opgesteld door drs. [naam], psycholoog.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode van ruim vier jaren meermalen ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam. Tussen verdachte en aangeefster was sprake van een groot leeftijdsverschil. Immers was aangeefster destijds in de leeftijdsperiode van 12 tot 16 jaar oud, terwijl verdachte in die periode de leeftijd had van 25 tot 29 jaar. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die het jongere zusje van de toenmalige echtgenote van verdachte was en door haar slechte thuissituatie destijds veelvuldig bij verdachte en diens echtgenote logeerde. Aldus had verdachte, als echtgenoot van de zus van het nog jeugdige slachtoffer, een vertrouwenspositie ten opzichte van het slachtoffer waarvan hij ernstig misbruik heeft gemaakt. Verdachte heeft op verschillende momenten ontucht met haar gepleegd. De ontuchtige handelingen, die onder meer resulteerden in seksuele penetratie, vonden telkens plaats in de opvolgende woningen van verdachte en diens echtgenote. Verdachte is begonnen met seksueel getinte verhalen en het vertonen van seksvideo's. Dat ontwikkelde zich tot aaien en strelen en hij is van lieverlee steeds verder gegaan. Hij heeft zich laten pijpen door het slachtoffer, hij heeft zijn vingers in de vagina en tussen de schaamlippen van het slachtoffer gebracht, hij heeft zijn geslachtsdeel tegen de vagina en schaamstreek van het slachtoffer gebracht en bewogen, hij heeft zich door het slachtoffer laten aftrekken en tevens heeft hij zowel haar vagina als haar borsten gestreeld, gelikt en gekust. Dat alles gebeurde toen het slachtoffer de leeftijd van 12, maar nog niet die van 16 jaren had bereikt. Dat de verdachte op dat moment naar eigen zeggen niet heeft geweten dat hij daarmee strafbare feiten pleegde kan hem op geen enkele manier baten. De leeftijd van het slachtoffer is bij dit soort delicten geobjectiveerd, opzet en schuld daaromtrent is niet vereist.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij aldus in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op zowel de lichamelijke en geestelijke integriteit als de deugdelijke seksuele ontwikkeling van een jong meisje. Bovendien heeft verdachte het jonge slachtoffer betrokken in het geheim houden van de bewezenverklaarde seksuele handelingen ten opzichte van haar zus, zijnde de vrouw van verdachte, en hun familie. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde seksuele misbruik aanzienlijke psychische schade opgelopen waarvoor zij zichzelf heeft laten opnemen in een kleinschalige behandelsetting voor meisjes en jonge vrouwen tussen de 12 en 23 jaar van het expertisecentrum Fier Fryslan te Leeuwarden. Hoewel het thans goed lijkt te gaan met het slachtoffer, kunnen jeugdige slachtoffers van ontucht, naar de ervaring leert, hiervan op latere leeftijd nog steeds ernstig nadelige gevolgen van ondervinden.
Uit voornoemd psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake is van een aangeboren autismespectrumstoornis waardoor verdachte wordt gekenmerkt door kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie en eenzijdige interesses. Zijn aanvoelen van sociale situaties en anderen is zwak en hij kan zich nauwelijks inleven in anderen. Hoewel er volgens de psycholoog ten tijde van de delicten sprake was van voornoemde stoornis en verdachte naar de mening van de deskundige eerder sterk dan licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Ook al heeft verdachte door zijn stoornis de uitlatingen van het slachtoffer dat zij het niet wilde niet kunnen duiden, dan laat dat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat een ieder wordt geacht te weten dat dergelijke ontuchtige handelingen niet mogen worden verricht met een persoon die de leeftijd van 12 jaren maar die van 16 jaren nog niet heeft bereikt. Zelfs al zou het slachtoffer een bewilligende houding hebben aangenomen dan wordt de toerekenbaarheid van het handelen van verdachte daardoor niet minder door, nu immers ook dan de verweten handelingen strafbaar zijn. In zoverre neemt de rechtbank het advies van de psycholoog dat verdachte eerder sterk dan licht verminderd toerekeningsvatbaar is, niet over.
Bij het opleggen van de straf zal de rechtbank er dan ook rekening mee houden dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 januari 2015, in het verleden niet eerder ter zake van enig strafbaar feit dan wel soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte door zijn directe bekentenis, door van meet af aan mee te werken aan het onderzoek, zijn houding ter terechtzitting en de door hem geschreven brief welke ter terechtzitting is overgelegd en waarin hij uitleg van zaken geeft en zijn spijt betuigt, ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Daar komt bij dat verdachte zich, nadat de ontucht aan het licht is gekomen, op vrijwillige basis intensief onder behandeling heeft laten stellen bij de Waag en zodoende actief heeft meegewerkt aan voornoemde behandeling.
Voor dit soort feiten plegen langdurige vrijheidsstraffen te worden opgelegd. Het is duidelijk dat de officier van justitie in haar strafeis ook alle relevante bijzondere omstandigheden, de verdachte betreffende, heeft willen laten meewegen. Daarmee is die strafeis voor wat betreft het onvoorwaardelijk deel lager dan wat in soortgelijke zaken pleegt te worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat de strafeis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de in het geding zijnde belangen: enerzijds wordt een signaal gegeven dat de manier waarop verdachte gedurende een aantal jaren zijn seksuele gevoelens op zijn jonge schoonzusje heeft botgevierd ernstig laakbaar was; anderzijds wordt ook rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekenbaarheid van verdachte en met de manier waarop hij door zijn proceshouding – waaronder begrepen de manier waarop hij bij de politie heeft verklaard – heeft laten zien thans het laakbare van zijn gedragingen te hebben ingezien. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding van die eis af te wijken. Dat houdt in dat de rechtbank ook geen aanleiding ziet voor een strafoplegging waarbij volstaan wordt met de oplegging van een werkstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 12.801,92 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd, dat de vordering goed onderbouwd is en alleszins redelijk en billijk is.
7.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 4.374,56 kan worden toegewezen. Daartoe heeft zij aangevoerd, dat ten aanzien van de reiskosten psychologische hulp van een vergoeding van € 0,19 per kilometer dient te worden uitgegaan. Ten aanzien van de reiskosten opvanglocatie – ouders is de raadsvrouw van oordeel, dat dit bedrag niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade niet eenvoudig is vast te stellen en een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd, dat deze schade gelet op diverse uitspraken in de smartengeldgids tot een bedrag van € 4.000,00 billijk is en aldus kan worden toegewezen.
7.3. Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.801,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- eigen bijdrage ziektekosten € 180,00;
- reiskosten psychologische hulp € 286,72;
- reiskosten opvanglocatie – ouders € 2.335,20;
- immateriële schade € 10.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 374,55 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten. Dit bedrag bestaat uit:
- eigen bijdrage ziektekosten € 180,00;
- reiskosten psychologische hulp € 194,55 (naar de maatstaf van € 0,19 per kilometer).
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ten aanzien van de reiskosten opvanglocatie – ouders dat niet zonder meer kan worden vastgesteld of en zo ja, voor welk deel die zijn toe te schrijven aan het handelen van verdachte. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.4. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van 16 jaren nog niet heeft bereikt waaronder mede het seksueel binnendringen van het lichaam) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TIEN (10) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van DRIE (3) JAREN;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan een meldplicht, inhoudende dat hij zich gedurende de proeftijd van drie (3) jaren meldt bij Reclassering Nederland, adviesunit 2, regio Noord-West op het adres (2015 BJ) Haarlem, Zijlweg 148c en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij de reclassering zo frequent en zolang als deze dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen voor het delictgedrag en daartoe verplicht wordt om mee te werken aan een ambulante behandelverplichting bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 5.374,55, bestaande uit een bedrag van € 374,55 voor de materiële en € 5.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.374,55, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door eenenzestig (61) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. B.E.P. Myjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 10 maart 2015.
Mr. B.E.P. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.