In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007. Eiseres, die gebruik maakte van gastouderopvang, had een voorschot van de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen, maar dit voorschot werd later herzien en vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij eiseres aanvoerde dat zij alle kosten voor kinderopvang had betaald, maar de Belastingdienst stelde dat zij dit niet had aangetoond. Eiseres overhandigde bankafschriften waaruit bleek dat zij contant € 1.000,- had betaald aan de gastouder, maar de Belastingdienst eiste een kwitantie als bewijs.
De rechtbank oordeelde dat de overgelegde bankafschriften voldoende bewijs boden voor de contante betaling. De rechtbank wees erop dat de omstandigheid dat bij de geldopname en storting niet expliciet vermeld stond dat het om kinderopvang ging, inherent was aan de manier van geld opnemen en storten. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldoende had aangetoond dat zij de kosten had voldaan en dat de Belastingdienst ten onrechte het voorschot op nihil had vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.461,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken rondom kinderopvangtoeslag en de rol van de Belastingdienst in het proces.