ECLI:NL:RBNHO:2015:2231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
14-003130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van een raadsman na beleidssepot in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van een raadsman, ingediend door verzoeker na een beleidssepot in zijn strafzaak. De procedure begon op 29 september 2014 met de indiening van een verzoekschrift door mr. M. Berbee, advocaat van verzoeker, waarin een vergoeding van € 548,91 zonder zitting of € 818,91 met zitting werd gevraagd. De strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd door de officier van justitie op 10 juli 2014, omdat verzoeker zelf door het gebeurde was getroffen. De rechtbank heeft op 9 maart 2015 het verzoek in raadkamer behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, een gewezen verdachte in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten van een raadsman, mits de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De officier van justitie stelde echter dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat het een beleidssepot betrof. De rechtbank concludeerde dat de billijkheid zich verzet tegen toekenning van de vergoeding, aangezien de werkzaamheden van de raadsman na de sepotmededeling waren verricht en er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank wees het verzoek tot vergoeding af.

De uitspraak benadrukt dat ook na een sepot door politie of openbaar ministerie, er mogelijkheden zijn voor vergoeding van kosten, maar dat de specifieke omstandigheden van de zaak bepalend zijn voor de toekenning van die vergoeding. De rechtbank heeft in dit geval geoordeeld dat de kosten van de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking komen, gezien de aard van het sepot en de timing van de werkzaamheden van de raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 14-003130
Parketnummer: 15/147067-14
Uitspraakdatum: 23 maart 2015
Beschikking(art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 29 september 2014 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. M. Berbee, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 31 juli 2014, van
[verzoeker], verzoeker,
[geboortedatum],
domicilie kiezende te Den Helder, Middenweg 168a (postbus 6005, 1780 KA), ten kantore van mr. M. Berbee, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 548,91 (zonder zitting) dan wel € 818,91 (met zitting),
wegens de door deze met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van een raadsman, alsmede tot vergoeding van de kosten van een raadsman met betrekking tot de indiening (en behandeling) van het onderhavige verzoekschrift.
Op 9 maart 2015 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. M. Berbee, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. H.F. Tillaart.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 10 juli 2014 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Er is sprake van een beleidssepot. De zaak is geseponeerd met sepotcode “zelf door gebeurde of de gevolgen getroffen”. Op zich was het openbaar ministerie de mening toegedaan dat het wel om een bewijsbare zaak ging. Na de getoonde coulance van het openbaar ministerie ook nog een schadevergoeding toekennen gaat te ver. Indien de rechtbank daar anders over denkt, stelt de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt dat de kosten vanaf 11 juli 2014 niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu uit het systeem blijkt dat aan verzoeker een sepotbeslissing is verzonden gedateerd 10 juli 2014.
De raadsman verklaart dat hij hetgeen de officier van justitie primair heeft aangevoerd niet kan beoordelen, omdat hij niet beschikt over een strafdossier. Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat de kosten van de raadsman na 10 juli 2014 voor vergoeding in aanmerking komen, daartoe stellende dat verzoeker de sepotbeslissing gedateerd 10 juli 2014 nimmer heeft ontvangen. De beslissing tot sepot is pas bij de raadsman en verzoeker bekend geworden nadat het openbaar ministerie de raadsman hiervan bij brief van 28 juli 2014 op de hoogte heeft gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de terminologie “dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr” niet betekent dat de zaak dient te zijn geëindigd door een rechterlijke einduitspraak. Ook na andere wijzen van beëindiging van de zaak – zoals bij een sepot door politie of openbaar ministerie – bestaat op de voet van artikel 591a, tweede lid, Sv de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman. Beslissend is daarbij of in het concrete geval voor toekenning van zo'n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn; bij dat oordeel dient rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2013:BX5566).
Onder “de kosten van een raadsman” waarvoor een vergoeding uit 's Rijks kas kan worden toegekend, als bedoeld in de eerste volzin van artikel 591a, tweede lid Sv, zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte. Onder die kosten vallen ook de kosten ter zake van advisering en opstelling van een verzoekschrift strekkende tot toepassing van art. 591a Sv. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte doch hangen met die zaak rechtstreeks samen (ECLI:NL:HR:1986:AC9355).
In de onderhavige zaak is verzoeker op 6 juli 2014 door de politie aangehouden in verband met een verdenking van mishandeling. Hij is verhoord en heengezonden. De advocaat van verzoeker heeft zich op 9 juli 2014 per brief gemeld bij de politie met verzoek om een afschrift van het strafdossier en het verzoek een beslissing omtrent de verdere vervolging kenbaar te maken.
Bij brief van 10 juli 2014 heeft het openbaar ministerie aan verzoeker meegedeeld dat de zaak door de officier van justitie was geseponeerd, omdat verzoeker zelf door het gebeurde of de gevolgen ervan was getroffen. Bij brief van gelijke datum is ook aan het slachtoffer, dat aangifte had gedaan van de mishandeling, meegedeeld dat de zaak was geseponeerd, omdat de verdachte dusdanig door het delict of de gevolgen daarvan is getroffen dat strafrechtelijke vervolging niet zinvol werd geacht.
De thans door verzoeker verzochte vergoeding ziet op werkzaamheden die zijn advocaat voor hem heeft verricht. Die werkzaamheden komen echter uit billijkheidsoverwegingen niet voor vergoeding in aanmerking.
Allereerst niet, omdat hier sprake is van een zogenaamd beleidssepot. In raadkamer heeft de officier van justitie nader onderbouwd dat het zonder meer een bewijsbare zaak betrof, maar dat na afweging van onder meer de belangen van verdachte besloten is om niet te vervolgen. Onder deze omstandigheden verzet de billijkheid zich tegen toekenning van de verzochte vergoeding. Van omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Het valt – in het belang van de toenmalige verdachte – te prijzen dat het openbaar ministerie deze beslissing zo snel heeft genomen.
Daarnaast is er voor vergoeding geen aanleiding, omdat de gevraagde vergoeding ziet op werkzaamheden, die na de sepotmededeling zijn verricht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek zal worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek af.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.