ECLI:NL:RBNHO:2015:2412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
C/14/159154/HA RK 14/171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke procedures

Op 16 januari 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechters afgewezen. Verzoeker, mr. H.P. Olthof, vertegenwoordigde verschillende eisende partijen in bestuursrechtelijke procedures en verzocht om wraking op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechters. De wrakingsgrond was dat de rechters een aanvullende machtiging hadden verlangd van verzoeker, wat volgens hem niet gerechtvaardigd was. Verzoeker stelde dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door de zaken te voegen en gezamenlijk te behandelen, ondanks dat er al een beslissing was genomen in enkele van de hoofdzaken.

De rechtbank oordeelde dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden had aangedragen die de schijn van vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing om de zaken te voegen en gezamenlijk te behandelen niet duidde op vooringenomenheid, maar eerder op een zorgvuldige procesvoering. De rechtbank benadrukte dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is om de inhoudelijke juistheid van voorlopige oordelen te toetsen.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat het proces in de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/14/159154/HA RK 14/171 WD
Beslissing van 16 januari 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
mr. H.P. Olthof,kantoorhoudende te Zoeterwoude, in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de eisende partijen in de bij de rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur aanhangige zaken onder de nummers: ALK 13/1182, ALK 13/1335, ALK 14/631, ALK 14/240, ALK 13/1542, ALK 13/1137, ALK 13/1515, ALK 13/1273, ALK 13/1410, HAA 13/4363, HAA 14/270 HAA 14/376, HAA 14/680, HAA 13/4768, HAA 13/4883 HAA 13/4121 HAA 13/3211, HAA 13/1462, HAA 13/3342, HAA 13/3697, HAA 14/939, HAA 14/2975, HAA 13/4361 en HAA 13/4362.
Het verzoek is gericht tegen:
mrs. L. Beijen, M. Kraefft en J.M. Janse van Mantgem,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 22 december 2014 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, zittingsplaatsen Alkmaar en Haarlem aanhangige zaken met bovenstaande zaaknummers, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 16 januari 2015. Verzoeker, de rechters en de wederpartijen in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn de rechters ter zitting verschenen.

2.De uitgangspunten

2.1
Verzoeker heeft namens verschillende eisende partijen bij de rechtbank beroep ingesteld tegen besluiten die door diverse bestuursorganen zijn genomen naar aanleiding van door verzoeker namens de eisende partijen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gedane verzoeken.
2.2
Verzoeker heeft in alle – 24 – hoofdzaken door de eisende partijen afgegeven schriftelijke volmachten overgelegd.
2.3
In een tweetal van deze procedures (HAA 13/1462 en HAA 13/3342) heeft de rechtbank op 18 maart 2014 een onderzoek ter terechtzitting gedaan. In deze zaken heeft de rechtbank op 10 april 2014 een schriftelijke beslissing tot heropening van het onderzoek gegeven. Daarin is opgenomen, voor zover van belang:

De rechtbank is van oordeel dat, ook na bestudering van de jurisprudentie waarnaar in de pleitnota wordt verwezen, de overgelegde machtiging onvoldoende duidelijk is. Daarvoor is redengevend dat uit de machtiging niet blijkt dat de gemachtigde eiser vertegenwoordigt in deze specifieke kwestie.”
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een meer specifieke machtiging te overleggen en er daarbij op gewezen dat het niet overleggen van een meer specifieke machtiging kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring. Verzoeker heeft geen meer specifieke machtiging overgelegd, waarna op 1 augustus 2014 het onderzoek in de procedures is gesloten.
2.4
Medio november 2014 heeft de rechtbank verzoeker in de overige hoofdzaken verzocht een aanvullende machtiging te overleggen, waaruit blijkt dat hij bevoegd is namens de eisende partijen de beroepsprocedures te voeren.
2.5
Begin december 2014 heeft verzoeker hierop in verschillende hoofdzaken aan de rechtbank meegedeeld, kort gezegd, dat op grond van wet en jurisprudentie het overleggen van een aanvullende machtiging niet van hem kan worden verlangd. In geen van de hoofdzaken is een specifieke machtiging als verzocht in het geding gebracht.
2.6
Op 16 december 2014 is het onderzoek in de procedures HAA 13/1462 en HAA 13/3342 heropend teneinde deze opnieuw te behandelen door een meervoudige kamer in verband met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
19 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Bij brief van 19 december 2014 heeft de rechtbank verzoeker geïnformeerd over het feit dat alle hoofdzaken - tezamen met nog 25 andere zaken waarin verzoeker niet als gemachtigde optreedt - gevoegd ter zitting zullen worden behandeld. Verzoeker is opgeroepen om op 23 januari 2015 ter zitting te verschijnen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Bij de uitoefening door de rechters van de in artikel 8:24 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid tot het verlangen van afgifte van een machtiging is sprake van
détournement de pouvoir, omdat deze bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is bedoeld.
Er bestaat geen reden om aan de geldigheid van de in de hoofdzaken overgelegde volmachten te twijfelen. Deze voldoen aan de wettelijke vereisten, zoals valt op te maken uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Desondanks handhaven de rechters hun verzoek om overlegging van aanvullende machtigingen.
Omdat de rechters alle hoofdzaken hebben gevoegd, ondanks het gegeven dat deze inhoudelijk van elkaar verschillen, en in alle hoofdzaken een zitting hebben bepaald terwijl in de zaken HAA 13/1462 en HAA 13/3342 al is beslist over de machtiging, bestaat bij verzoeker de indruk dat de rechters in alle hoofdzaken al een oordeel hebben gevormd over de geldigheid van de overgelegde machtigingen.
De rechters hebben de schijn van vooringenomenheid gewekt door de zaken samen te voegen en deze te behandelen met zaken waarin reeds een inhoudelijk oordeel is gegeven over het vraagstuk dat juist ter discussie ligt.
De rechters zullen naar verwachting niet terugkomen op het in de procedures HAA 13/1462 en HAA 13/3342 in de (tussen)beslissing van 10 april 2014 gegeven oordeel.
Verzoeker vermoedt dat de thans op 23 januari 2015 geappointeerde beroepen alle niet- ontvankelijk zullen worden verklaard wegens het ontbreken van een machtiging.
Bij dit alles komt dat verzoeker de hoofdzaken onder nummer ALK 13/1273, ALK 13/1515, HAA 13/4361 en HAA 14/295 begin december 2014 heeft ingetrokken. Deze intrekking is genegeerd en de deze zaken zijn met de overige gevoegd en gepland voor de zitting van
23 januari 2015.
Ten slotte is van belang dat de procedure in verschillende zaken langdurig is en dat in enkele zaken de wettelijke behandeltermijn ruimschoots is overschreden, dit alles aldus verzoeker.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Gezien het voorgaande ziet de (schijn van) vooringenomenheid die is vereist voor een succesvol wrakingsverzoek slechts op vooringenomenheid jegens procespartijen.
Hiervan moet worden onderscheiden het hier aan de orde zijnde geval dat de rechters zich op basis van bestudering van de procesdossiers ten aanzien van een inhoudelijk aspect van de zaak/ zaken een voorlopig oordeel vormen. Hierbij is niet relevant of dit voorlopig oordeel blijkt uit een schriftelijke beslissing, zoals de beslissing tot heropening van 10 april 2014, of uit een door de rechtbank in de overige hoofdzaken medio november 2014 gedaan verzoek om het overleggen van een aanvullende machtiging.
Een dergelijk voorlopig oordeel is in beginsel geen toereikende grond voor wraking, ook niet indien dit voorlopig oordeel ziet op een formeel processuele aangelegenheid (i.c. de geldigheid van de aan verzoeker afgegeven machtigingen). Dit is niet anders in geval de inhoud van het oordeel de verzoeker onwelgevallig is. Het wettelijk geboden instrument van de wrakingsprocedure strekt er namelijk niet toe de inhoudelijke juistheid van in de hoofdzaken gegeven voorlopige oordelen te toetsen.
Het voorgaande kan uitzondering leiden in bijzondere situaties, bijvoorbeeld in het geval dat sprake is van een, in het licht van alle omstandigheden van het geval, dermate onbegrijpelijke processuele beslissing dat daardoor aan de onpartijdigheid van de rechter moet worden getwijfeld. Die situatie doet zich hier niet voor, zoals blijkt uit het hierna volgende.
4.3
Nu in alle hoofdzaken de toereikendheid van de aan verzoeker afgegeven volmachten ter discussie staat, is reeds op die grond niet onbegrijpelijk dat de rechters hebben besloten deze zaken te voegen en gezamenlijk te behandelen op een zitting. Die beslissing op zich duidt niet op vooringenomenheid van de rechters jegens een partij.
Hieraan doet niet af dat in twee afzonderlijke hoofdzaken al een tussenbeslissing is gegeven. Gebleken is dat de rechters in die zaken aanleiding hebben gezien het onderzoek ter terechtzitting te heropenen, zodat reeds daaruit blijkt dat ook in deze hoofdzaken van een definitief oordeel over de machtigingen nog geen sprake is.
Voor zover verzoeker de beslissingen/ voorlopige oordelen van de rechters over de machtigingen inhoudelijk aan de orde wenst te stellen, al dan niet met een beroep op door verzoeker genoemde jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zal de zitting van 23 januari 2015 daartoe een gelegenheid bieden.
4.4
Verzoeker vreest dat het verzoek om de aanvullende machtiging, de daaropvolgende voeging van de zaken en de gezamenlijke behandeling daarvan ter zitting enkel als doel hebben verzoeker, althans de eisende partijen, in alle zaken niet-ontvankelijk te verklaren vanwege ontoereikende machtigingen. Om deze reden zou sprake zijn van
détournement de pouvoir, zo begrijpt de wrakingskamer het betoog van verzoeker.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen levert deze vrees evenmin de schijn van vooringenomenheid op. Indien na de behandeling ter zitting eindoordelen worden gegeven welke verzoeker onwelgevallig zijn, kunnen daartegen openstaande rechtsmiddelen worden aangewend. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over de langdurigheid van de procedures en de overschrijding van de wettelijke behandeltermijn, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5
De gang van zaken aangaande de intrekking van zaken kan evenmin tot wraking leiden. Dat de fax van verzoeker waarin hij enkele zaken heeft willen intrekken de administratie van de rechtbank niet heeft bereikt dan wel op onjuiste wijze is verwerkt, duidt niet op (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechters.
4.6
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van enige beslissing en/ of gedraging van de rechters waaruit de (schijn van) vooringenomenheid gerechtvaardigd kan worden afgeleid.
4.7
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaken daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van het team bestuur.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr J.H. Gisolf en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. W.T. Delleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.