In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurster van een personenauto, werd primair ten laste gelegd dat zij roekeloos had gereden, wat zou hebben geleid tot een aanrijding met een voetganger op een voetgangersoversteekplaats in Heiloo op 31 oktober 2013. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en sprak haar daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overwoog dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur naderde en dat er sprake was van een moment van onoplettendheid, maar dat dit niet voldoende was om schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen.
Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de voetganger, wat resulteerde in letsel voor de voetganger. De rechtbank baseerde deze beslissing op de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse. De rechtbank legde een geldboete op van 350 euro, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van de overtreding niet in de strafmaat konden worden verdisconteerd, aangezien deze geen bestanddeel uitmaakten van het gekwalificeerde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.