ECLI:NL:RBNHO:2015:3474

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
15/700050-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegde verkeersmisdrijf en bewezenverklaring van subsidiaire overtreding van verkeersregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurster van een personenauto, werd primair ten laste gelegd dat zij roekeloos had gereden, wat zou hebben geleid tot een aanrijding met een voetganger op een voetgangersoversteekplaats in Heiloo op 31 oktober 2013. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en sprak haar daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overwoog dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur naderde en dat er sprake was van een moment van onoplettendheid, maar dat dit niet voldoende was om schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 vast te stellen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de voetganger, wat resulteerde in letsel voor de voetganger. De rechtbank baseerde deze beslissing op de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse. De rechtbank legde een geldboete op van 350 euro, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van de overtreding niet in de strafmaat konden worden verdisconteerd, aangezien deze geen bestanddeel uitmaakten van het gekwalificeerde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700050-14 (P)
Uitspraakdatum: 23 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 31 oktober 2013 in de gemeente Heiloo als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Malevoort zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden,
immers heeft zij, verdachte, bij het naderen van een in die weg gelegen/aldaar gesitueerde voetgangersoversteekplaats als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, aangegeven middels bord L2 als bedoeld in de Bijlage I van genoemd Reglement, niet haar aandacht (voldoende) bij het verkeer/op de weg gehad
en/of (vervolgens) een voetganger, genaamd [slachtoffer], die zich op genoemde voetgangersoversteekplaats bevond en/of bezig was genoemde weg over te steken, niet voor laten gaan, in elk geval niet het door haar bestuurde motorrijtuig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en deze vrij was,
waarna en/of (mede) waardoor een aanrijding ontstond tussen het door haar bestuurde motorrijtuig en die voetganger, waardoor die voetganger zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer gebroken rib(ben) en/of een (zware) hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
zij op of omstreeks 31 oktober 2013 in de gemeente Heiloo als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Malevoort, een voetganger, genaamd [slachtoffer], die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij die [slachtoffer] letsel heeft bekomen of schade aan goederen is toegebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in het algemeen niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [1] . Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, te weten het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft verklaard dat zij als bestuurster van een personenauto de voetgangersoversteekplaats op het Malevoort te Heiloo naderde met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. Zij heeft het slachtoffer de heer [slachtoffer], die als voetganger bezig was over te steken over deze voetgangersoversteekplaats, niet gezien en het slachtoffer aangereden.
Uit het proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse blijkt dat de voetganger ten opzichte van de auto is overgestoken van links naar rechts. De voetganger was vanaf het winkelgebied de voetgangersoversteekplaats opgelopen. Hierbij was de voetganger eerst de rijstrook voor het tegemoet komende verkeer overgestoken. De ter plaatse geldende maximumsnelheid is 50 kilometer per uur. Bij een loopsnelheid van 5 km per uur zou de voetganger 4,5 seconden in het gezichtsveld van de bestuurster van de auto hebben gezeten. De bestuurster van de auto had gedurende deze tijd de voetganger kunnen zien en kunnen reageren door te remmen. Het zicht vanaf het oostelijk gelegen trottoir ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats, waar de voetganger liep, wordt niet belemmerd door de bosschages/struiken. Alleen de boom kan het zicht van de bestuurster op de voetganger op enig moment belemmeren.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door een verkeersfout te begaan een ongeval met letsel heeft veroorzaakt. Verdachte heeft aan een voetganger op een voetgangersoversteekplaats geen voorrang verleend, waar zij dit wel had moeten doen. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop verdachte deze verkeersfout heeft begaan brengen evenwel mee dat de vraag of het haar te maken schuldverwijt voldoende zwaar is om te kunnen leiden tot bewezenverklaring van het verkeersmisdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, door de rechtbank ontkennend wordt beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte volgens de Verkeers-Ongevals-Analyse gedurende 4,5 seconden de aandacht niet gericht zou hebben gehad op de voetgangersoversteekplaats. Het is daarmee niet gezegd dat zij gedurende die gehele tijdspanne haar aandacht niet bij het verkeer voor zich heeft gehad. Bovendien reed verdachte met aangepaste snelheid over de weg. Er is een moment van onoplettendheid aan de zijde van verdachte geweest waardoor het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde dan ook worden vrijgesproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 april 2015 afgelegd;
  • het proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 3 februari 2014 (dossierpagina’s 7-19);
  • een schriftelijk stuk, te weten een afdruk van het medisch dossier van [slachtoffer] (dossierpagina’s 29 en 30).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 31 oktober 2013 in de gemeente Heiloo als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Malevoort, een voetganger, genaamd [slachtoffer], die op een voetgangersoversteekplaats overstak, niet heeft laten voorgaan, waarbij die [slachtoffer] letsel heeft bekomen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 49, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd (1.500) euro, bij niet voldoen daarvan te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes (6) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met haar auto een verkeersovertreding begaan door een voetganger, de heer [slachtoffer], geen voorrang te verlenen bij een voetgangersoversteekplaats. Zij bracht haar auto niet tijdig tot stilstand en kwam in aanrijding met deze voetganger. Deze aanrijding had tot gevolg dat de voetganger ernstig letsel opliep. Het verkeersongeval heeft op het slachtoffer een enorme indruk gemaakt. Tegelijkertijd heeft het ongeval ook op verdachte een grote impact gehad.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die bij vergelijkbare verkeersovertredingen worden opgelegd. Zij hecht eraan in dit verband te benadrukken dat de gevolgen van de overtreding – het aangerichte letsel en leed – weliswaar ten laste gelegd en bewezen zijn, maar niet in de strafmaat verdisconteerd kunnen worden, aangezien een dergelijk gevolg geen bestanddeel uitmaakt van het gekwalificeerde feit.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het reclasseringsadvies van 19 september 2014 zijn gebleken, en met haar blanco strafblad.
Nu de rechtbank slechts wettig en overtuigend bewezen acht overtreding van artikel 49 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en bovendien kiezen voor een andere strafmodaliteit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
13, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994;
49 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
DRIEHONDERDVIJFTIG
(
350) EURO, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
zeven (7) dagenhechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 23 april 2015.

Voetnoten

1.Zie o.a. het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4245.