In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die handhaving vroegen tegen het gebruik van een pand als ijssalon, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, als verweerder. De eisers stelden dat het gebruik van het pand in strijd was met het bestemmingsplan, terwijl verweerder betoogde dat er geen sprake was van strijdig gebruik, omdat de activiteiten in het pand als detailhandel konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft zich in deze zaak vooral gericht op de vraag of het gebruik van het pand als ijssalon kan worden gekwalificeerd als horeca of detailhandel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in het bestemmingsplan geen definitie van horeca is opgenomen, maar wel van detailhandel. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een horecabedrijf zich onderscheidt van detailhandel door de mogelijkheid om ter plaatse te nuttigen. In dit geval was er geen mogelijkheid om het gekochte product ter plaatse te nuttigen, omdat de zitplaatsen in het pand waren verwijderd. De rechtbank concludeert dat het gebruik van het pand als detailhandel in overeenstemming is met het bestemmingsplan, en dat verweerder terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.