ECLI:NL:RBNHO:2015:8236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3825
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd op grond van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Velsen, omdat verzoeker volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, [naam 1]. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens een huisbezoek op 6 augustus 2015, waarbij ook [naam 1] aanwezig was, heeft verweerder informatie verzameld die leidde tot de conclusie dat verzoeker en [naam 1] een gezamenlijke huishouding voerden. Verzoeker betwistte deze conclusie en stelde dat hij een kamer huurt, zijn eigen boodschappen doet en zijn eigen rekeningen betaalt. Hij voerde aan dat de informatie die tijdens het huisbezoek was verzameld, onjuist was geïnterpreteerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van verzoeker op voldoende gronden berustte. Hij concludeerde dat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de gezamenlijke huishouding gebaseerd moest zijn op concrete feiten en omstandigheden, en dat eventuele misverstanden tijdens het huisbezoek door de bezwaarprocedure konden worden opgehelderd.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3825
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wentzel).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Aan verzoeker is ontheffing verleend voor het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoeker was woonachtig in [plaats] , alwaar hij met twee anderen, waaronder [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een woning deelde. Verzoeker is per 10 juli 2015 woonachtig in [woonplaats] . Hij is met [naam 1] meeverhuisd. [naam 1] is hoofdbewoner van de woning. Verzoeker huurt een kamer in die woning.
Op 16 juli 2015 heeft verzoeker een aanvraag om bijstand ingediend bij verweerder. Op 6 augustus 2015 heeft naar aanleiding van die aanvraag een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij was ook [naam 1] aanwezig.
3.Verweerder heeft op basis van de tijdens het huisbezoek verkregen informatie geconcludeerd dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met [naam 1] . Om die reden heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
4. Verzoeker voert aan dat hij geen gezamenlijke huishouding voert. In zijn bezwaar heeft verzoeker gesteld dat hij een kamer huurt, dat hij zijn eigen boodschappen doet, zijn eigen rekeningen betaalt, eet wanneer en wat hij wil eten. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat hetgeen gerapporteerd is over het huisbezoek niet juist is, dat de antwoorden die hij heeft gegeven verkeerd zijn opgeschreven.
5.Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is dat alles wat bij het huisbezoek is gezegd verkeerd is begrepen. Verweerder wijst er daarbij op dat er ook een vragenlijst bij zit die door verzoeker is ingevuld en ondertekend.
6. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter berust de conclusie van verweerder dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert op voldoende gronden. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Vaststaat dat sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf. Om een gezamenlijke huishouding te kunnen vaststellen, moet er daarnaast sprake zijn van wederzijdse zorg. Deze wederzijdse zorg kan bestaan uit een zekere mate van financiële verstrengeling. Ook is het mogelijk dat de wederzijdse zorg op een andere wijze plaatsvindt. De feitelijke leefsituatie is hierbij doorslaggevend.
Verzoeker heeft tijdens het huisbezoek een “vragenlijst gezamenlijke huishouding” ingevuld en de medewerkers van verweerder hebben alle ruimtes van het huis, op de slaapkamer van de hoofdbewoner na, gezien. Op de vragenlijst is onder meer ingevuld dat de duurzame gebruiksgoederen in de woning door beiden zijn betaald en door beiden worden gebruikt. Verder is geantwoord dat verzoeker werkzaamheden in de woning verricht, alle gebruiksruimten door hem mogen worden gebruikt, en dat hij [naam 1] verzorgt tijdens ziekte.
In de rapportage staat vermeld dat uit het gesprek met verzoeker en [naam 1] blijkt dat er gezamenlijk boodschappen worden gedaan, gezamenlijk wordt gekookt en ook gezamenlijk wordt gegeten. Verzorgingsspullen worden gezamenlijk gebruikt. Verder heeft verzoeker het tapijt in de woonkamer en de computer gekocht, waarvan ook [naam 1] gebruik maakt en heeft [naam 1] het bankstel en de tv gekocht, waarvan door verzoeker gebruik wordt gemaakt.
De vraag of ze elkaar tijdens ziekte zouden verzorgen, bijvoorbeeld door medicijnen te halen, is bevestigend beantwoord.
De voorzieningenrechter acht vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat alle antwoorden van verzoeker onjuist zijn geïnterpreteerd. Al merkt de voorzieningenrechter hierbij wel op dat het niet uitgesloten lijkt dat tijdens het huisbezoek, wellicht door de taalbarrière, enige misverstanden zijn ontstaan. Zo kwam ter zitting naar voren dat waar verzoeker “kouken samn” op de vragenlijst had ingevuld, bedoeld is dat de keuken samen wordt gebruikt, niet dat er samen wordt gekookt. Nu het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding neerkomt op het vaststellen van concrete feiten en omstandigheden, dient dit met de grootste zorgvuldigheid te geschieden. Verweerder zal de bezwaarprocedure kunnen benutten eventuele misverstanden en onduidelijkheden op
te (laten) helderen.
7. Uit het voorgaande volgt dat thans geen sprake is van een bezwaar dat een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.