ECLI:NL:RBNHO:2016:1672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
15/218390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling restschuld na executie van hypothecaire geldlening

In deze zaak vordert Rabobank betaling van een restschuld van € 137.513,46 na de executie van een hypothecaire geldlening. De gedaagde, die in verzuim is geraakt met de terugbetaling van de geldleningen, heeft de woning verloren na executoriale verkoop. Rabobank heeft een restvordering van € 113.901,05 op de gedaagde na de verkoop van de woning. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat Rabobank misbruik van recht maakt door deze procedure te voeren, aangezien de grosse van de hypotheekakte als executoriale titel zou moeten gelden voor de restvordering. De rechtbank overweegt dat de grosse van de hypotheekakte niet voldoet aan de vereisten om als executoriale titel te gelden voor de restvordering, zoals vastgesteld door de Hoge Raad. De rechtbank wijst de vordering van Rabobank toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 6 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zaaknr./rolnr.: 15/218390 / HA ZA 14-484
Uitspraakdatum: 6 januari 2016
Vonnis in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede-kantoorhoudende te Eindhoven,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK HOORN-MIDDEN WESTFRIESLAND U.A.,
statutair gevestigd en mede-kantoorhoudende te Hoorn,
eisers,
hierna gezamenlijk in enkelvoud: Rabobank,
advocaat mr. R.M. Burger,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
hierna: [gedaagde],
advocaat mr. E. Walinga.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 februari 2015 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord, gehouden op 23 november 2015, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rabobank heeft in 2006 aan [gedaagde] (en zijn toenmalige partner) geldleningen verstrekt voor de aankoop en verbouwing van de onroerende zaak aan de [adres] (verder: de woning). Tot zekerheid van terugbetaling van deze geldleningen is door [gedaagde] aan Rabobank een recht van hypotheek op de woning verstrekt. De hypotheekakte luidt, voor zover hier relevant:
HypotheekverleningDe comparanten onder A genoemd verklaarden, ter uitvoering van voormelde overeenkomst, aan de bank hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen onderpand, tot zekerheid voor betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van hen, de heer[gedaagde], voornoemd en mevrouw[partner]voornoemd, zowel van hen te zamen als van ieder van hen afzonderlijk, voor zover in deze akte niet anders aangeduid, hierna te noemen: debiteur, te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.(…)Bewijskracht bankadministratieDe administratie van de bank strekt tot volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van het door de debiteur aan de bank verschuldigde.(…)HypotheekbedragDe comparanten onder A genoemd verklaarden dat vermelde hypotheek is verleend tot een bedrag vandriehonderdvijftig duizend euro (€ 350.000,00), te vermeerderen met renten en kosten, welke renten en kosten te zamen worden begroot op een bedrag van éénhonderdtweeëntwintig duizend vijfhonderd euro (€ 122.500,00), derhalve tot een totaalbedrag van vierhonderdtweeënzeventig duizend vijfhonderd euro (€ 472.500,00) op:Onderpand(…)”
2.2.
[gedaagde] is in verzuim geraakt met betrekking tot de terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten. In april 2011 is Rabobank overgegaan tot executie van het recht van hypotheek. Na executoriale verkoop van de woning heeft Rabobank nog een restvordering van € 113.901,05 op [gedaagde].

3.De vordering

3.1.
Rabobank vordert in deze procedure dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 137.513,46, te weten:
hoofdsom € 113.901,05
overeengekomen rente tot 15 oktober 2014 € 20.587,41
buitengerechtelijke incassokosten € 3.025,00 (inclusief BTW)
te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar over het bedrag van € 113.90,05 vanaf 16 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Rabobank legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde], ondanks herhaalde aanmaningen, is tekortgeschoten in de op hem rustende verbintenis om het onder 2.2 bedoelde resterende deel van de geldlening terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van Rabobank. [gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat Rabobank misbruik van recht maakt door de onderhavige procedure te voeren, aangezien ook de grosse van de hypotheekakte op grond van artikel 430 Rv als executoriale titel geldt voor de restvordering na uitwinning van het hypotheekrecht. [gedaagde] stelt daarnaast dat Rabobank haar vordering onvoldoende onderbouwd heeft, nu uit de dagvaarding niet blijkt of Rabobank van zijn ex-partner betalingen heeft ontvangen. Verder meent [gedaagde] dat de dagvaarding niet voldoet aan de bepalingen in het Landelijk procesreglement, zodat Rabobank niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Tot slot betwist [gedaagde] de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan [gedaagde] stelt, volgt uit artikel 3.1 onder f. van het Landelijk procesreglement niet dat in de dagvaarding vermeld dient te worden of voorafgaande aan de procedure mediation heeft plaatsgevonden. Dat niet is vermeld dat geen mediation heeft plaatsgevonden, is dan ook geen verzuim dat tot niet-ontvankelijkheid van Rabobank kan leiden, zoals [gedaagde] betoogt.
4.2.
[gedaagde] heeft de (impliciete) stelling van Rabobank dat hij hoofdelijk kan worden aangesproken tot nakoming van alle verplichtingen uit de onderhavige overeenkomst van geldlening niet betwist. [gedaagde] heeft evenmin de hoogte van het door Rabobank gevorderde restantbedrag en de gevorderde rente betwist.
4.3.
Met betrekking tot de stelling van [gedaagde] dat Rabobank misbruik van recht maakt door de restvordering in de onderhavige procedure te vorderen, nu zij in plaats daarvan de grosse van de hypotheekakte als executoriale titel had kunnen gebruiken, overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat aan de grosse van een authentieke akte slechts executoriale kracht toekomt met betrekking tot op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen, alsmede met betrekking tot toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In geval de akte wel betrekking heeft op één of meer vorderingen, die aan de in de hiervoor bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigd bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar. (zie HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4889).
4.3.2.
De hiervoor onder 2.1 geciteerde passages uit de hypotheekakte zijn (vrijwel) woordelijk gelijk aan de hypotheekakte die tot de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad heeft geleid, waarin de Hoge Raad oordeelde dat die akte geen executoriale titel opleverde voor een restvordering na uitwinning van het recht van hypotheek. Ook in het onderhavige geval voldoet de grosse van de hypotheekakte daarom op zichzelf niet aan de door de Hoge Raad gestelde vereisten om als executoriale titel te gelden voor de restvordering die onderwerp is van deze procedure. Aan Rabobank kan daarom niet tegengeworpen worden dat zij misbruik van recht maakt door de onderhavige procedure te voeren. Dit wordt niet anders, zoals door [gedaagde] is gesteld, indien vast komt te staan dat de onderhandse akten van geldlening als bijlagen aan de minuut van de hypotheekakte zijn gehecht. Aan de akte gehechte bijlagen maken immers geen onderdeel uit van de akte zelf en zijn daarom evenmin onderdeel van de door de notaris uitgegeven grosse van de akte. Bij de uitleg van de inhoud van de (grosse van de) akte kunnen de bijlagen dan ook geen rol spelen, althans niet voor zover in de akte zelf niet uitdrukkelijk naar die bijlagen is verwezen.
4.4.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat Rabobank wellicht betalingen heeft ontvangen na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van zijn ex-partner. Rabobank heeft dit gemotiveerd betwist. Het had aldus op de weg van [gedaagde] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten, wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.5.
Nu geen van de verweren tegen de gevorderde hoofdsom (inclusief overeengekomen rente) slaagt, zal de vordering tot betaling hiervan worden toegewezen.
4.6.
Ook de door Rabobank gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, nu als onweersproken vaststaat dat Rabobank meerdere aanmaningsbrieven en correspondentie over een eventuele betalingsregeling aan het oude en huidige woonadres van [gedaagde] heeft verzonden. Daarmee staat vast dat Rabobank kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW, zoals dit gold vóór 1 juli 2012. Aangezien het door Rabobank gevorderde bedrag van € 3.025,00 het forfaitaire bedrag uit het rapport Voorwerk II niet overschrijdt, betreft het redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Rabobank worden tot op heden begroot op:
- explootkosten: € 95,77
- griffierecht: € 3.829,00
-
salaris advocaat: € 2.842,00(2 punten tarief V liquidatietarief)
Totaal € 6.766,77

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank een bedrag van € 137.513,46 te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar over een bedrag van € 113.901,05 vanaf 16 oktober 2014 tot en met de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot heden aan de zijde van Rabobank worden begroot op een bedrag van € 6.766,77;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P.M. Fruytier en op 6 januari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.