ECLI:NL:RBNHO:2016:266

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
C/15/225409 / HA ZA 15-274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak vorderde eiser, Sweers, schadevergoeding van de Gemeente Haarlem voor kosten van rechtsbijstand die hij had gemaakt in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om te oordelen over de vergoeding van deze kosten, aangezien artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van bezwaar en beroep. De rechtbank stelde vast dat Sweers in eerdere procedures had verzocht om bovenforfaitaire veroordeling in de proceskosten, maar dat deze verzoeken waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingen waren die aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter rechtvaardigden. Sweers had niet aangetoond dat hij kosten had gemaakt die hij redelijkerwijs niet aan de bestuursrechter had kunnen voorleggen. De rechtbank wees de vorderingen van Sweers af en veroordeelde hem in de proceskosten van de Gemeente Haarlem, die op € 1.517,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 januari 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/225409 / HA ZA 15-274
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. R. Müller,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Boesveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente Haarlem genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar en bewoner, tezamen met zijn echtgenote, van een woonschip gelegen aan het adres [adres] (hierna: het woonschip).
2.2.
Bij brief van 10 mei 2011 heeft het hoofd Havendienst namens het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Haarlem op grond van de Woonschepenverordening aan [eiser] bevelen gegeven om ongewenst, overlastgevend en hinderlijk gedrag op of in de nabijheid van zijn woonschip te staken.
2.3.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Haarlem de ligplaatsvergunning voor het woonschip ingetrokken.
2.4.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Haarlem een last onder bestuursdwang opgelegd wegens – samengevat – het innemen van een ligplaats zonder ligplaatsvergunning. Bij uitspraak van 5 juni 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, is het bestuursdwangbesluit geschorst. Bij besluit van 8 oktober 2012 van het college van burgemeester en wethouders is het besluit van 9 mei 2012 ingetrokken.
2.5.
Bij uitspraak van de rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, van 5 november 2012 is het beroep van [eiser] tegen het besluit van 12 maart 2012 tot ongegrondverklaring van het door [eiser] ingediende bezwaar, gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.
2.6.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Haarlem, in zoverre opnieuw beslissend op het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van 25 juli 2011, bepaald dat de intrekking van de ligplaatsvergunning eerst in werking treedt vier maanden nadat de Afdeling uitspraak op het hoger beroep heeft gedaan.
2.7.
Bij uitspraak van 30 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep van [eiser] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 november 2012, zoals hiervoor vermeld onder 2.5, gegrond verklaard en die uitspraak vernietigd alsmede het beroep tegen het besluit van 17 december 2012 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak van 30 oktober 2013 in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Daarbij is het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Haarlem veroordeeld in de door [eiser] gemaakte proceskosten tot een (forfaitair) bedrag van € 944,-- en is het door [eiser] gedane verzoek om bovenforfaitaire vergoeding afgewezen.
2.8.
Bij brief van 1 november 2013 van de advocaat van [eiser] aan de Gemeente Haarlem is onder meer als volgt vermeld:
(…)
U zult begrijpen dat cliënt aanmerkelijk meer kosten heeft dan in de voorliggende zaken aan proceskostenveroordeling is uitgesproken. Client heeft mij verzocht namens hem de gemeente aan te spreken op de jegens hem gepleegde onrechtmatige daad. Immers, er is sprake van onrechtmatig optreden van uw gemeente jegens cliënt. Uw gemeente zal deswege gehouden zijn de schade die cliënt heeft geleden te vergoeden. Hierbij heeft cliënt op dit moment uitsluitend het oog op de bestuursrechtelijke kwesties en niet op de civielrechtelijk zaak die thans nog in behandeling is bij de rechtbank Noord-Holland inzake de meerpalen. Ik zal hierna een opsomming geven van de bestuursrechtelijke zaken die allemaal hebben gespeeld en waar nu definitief een punt achter is gezet.
Dossiernummer Aantal minuten Soort zaak/omschrijving
besteed
111.326 3366 Bedenkingen bestuursdwang
111.340 3006 Bezwaar afwijzing bestuursdwang
112.068 258 Beroep intrekking
112.092 Tweede beroep inz. intrekking
112.106 372 Beroep intrekking
112.107 714 Voorlopige voorziening bestuursdwang
112.286 378 Hoger beroep Raad van State
112.287 1410 Bezw. Uitblijven beslissing schadeverg.
112.288 78 Bezwaar uitblijven beslissing
112.326 522 WOB-bezwaar
Totaal minuten 10104
Totaal uren 168,4
Naast de door mij bestede tijd aan de zaken van cliënt zijn er andere kosten die voor zijn rekening zijn gekomen. Dat zijn op de eerste plaats de reiskosten van cliënt en van ondergetekende, dat zijn de griffierechten en dat zijn de kosten die cliënt heeft gemaakt voor de gemachtigde die hem bijstond voor dat hij mij inschakelde.
(…)
Alle kosten bijeen genomen heeft cliënt ongeveer € 50.000,00 aan schade. Daarvan is slechts een gering deel vergoed na gegrond verklaarde beslissingen.
Ik nodig u uit om voor het verstrijken van deze maand met een reëel voorstel te komen hoe u deze schade zult gaan vergoeden en op welke termijn.
(…)
2.9.
Bij brief van 8 november 2013 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van Gemeente Haarlem de aansprakelijkheid van de door [eiser] gestelde schade van de hand gewezen.
2.10.
Bij brief van 12 november 2013 van de advocaat van [eiser] is op de hiervoor onder 2.9 vermelde brief gereageerd, waarna de aansprakelijkheidsverzekeraar bij brief van dezelfde datum daarop heeft gereageerd.
2.11.
[eiser] heeft zich vervolgens gewend tot de Nationale Ombudsman. Bij brief van de Ombudsman aan [eiser] van 16 december 2014 is deze onder meer het volgende bericht:
Op 7 oktober 2014 ontving de Nationale ombudsman uw (herhaalde) verzoek om hulp in een kwestie met de gemeente Haarlem. U blijft van mening dat de gemeente uw advocaatkosten ten bedrage van € 50.000,- zou moeten vergoeden, omdat u door de rechter in het gelijk bent gesteld in procedures die u tegen de gemeente hebt gevoerd. De kwestie zit u met name ook dwars, omdat u het geld dat u hebt moeten uitgeven aan advocaatkosten eigenlijk had gespaard voor speciale privédoeleinden.
(…)
Wij zijn tot de conclusie gekomen dat in dit geval geen ruimte bestaat voor de Nationale ombudsman om nog iets te doen. Hieronder zal ik dit toelichten.
De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een besluit en van het beroep bij de bestuursrechter (artikel 8:75 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht). Op grond van artikel 2 lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een hogere dan forfaitaire vergoeding van die kosten toekennen. Daarvoor kan onder meer aanleiding bestaan indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuist standpunt heeft volhard.
Uit de stukken die u ons hebt gestuurd komt naar voren dat uw advocaat in de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verzocht in uw geval een hogere dan de forfaitaire vergoeding van uw kosten toe te kennen. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat zich in uw geval bijzondere omstandigheden voordoen die daartoe zouden nopen. Gezien deze uitspraak is er voor de Nationale ombudsman geen ruimt om verder onderzoek in te stellen. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – verklaring voor recht dat Gemeente Haarlem onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], alsmede veroordeling van Gemeente Haarlem tot vergoeding van de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van Gemeente Haarlem in de kosten, daaronder begrepen de proceskosten, vermeerderd met rente, en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Gemeente Haarlem onrechtmatig heeft gehandeld, welk onrechtmatig handelen verder strekt dan de onrechtmatige intrekking van de ligplaatsvergunning. [eiser] stelt dat Gemeente Haarlem zich gedurende jaren schuldig heeft gemaakt aan het plegen van onrechtmatige daden jegens [eiser], waartegen [eiser] zich heeft moeten verweren. De door Gemeente Haarlem betaalde bedragen na proceskostenveroordelingen dekken, aldus [eiser], bij lange na niet de kosten die voor zijn rekening bleven. [eiser] stelt schade te lijden omdat zijn vermogen in aanzienlijke mate is aangetast. Het door hem in de loop van zijn leven opgebouwde spaargeld, bestemd voor het feestelijk vieren van het vijftigjarig huwelijksjubileum van hemzelf en zijn echtgenote en voor hun begrafeniskosten, is als gevolg van de vele procedures tegen Gemeente Haarlem opgegaan aan de kosten van de aan hem verleende rechtsbijstand, zo stelt [eiser].
3.3.
Gemeente Haarlem voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Blijkens de toelichting ter comparitie vordert [eiser] als schade niet alleen de proceskosten van de gevoerde procedures maar eveneens de kosten van onder andere de makelaar in verband met de verkoopopdracht van het woonschip, alsmede het gedurende vier jaar gederfde woongenot door [eiser] en zijn echtgenote.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 30 oktober 2013, het intrekkingsbesluit van 25 juli 2011 onrechtmatig is en aan de gemeente moet worden toegerekend in de zin van artikel 6:162 lid 1 BW. Gemeente Haarlem betwist evenmin dat als gevolg van de intrekking van het bestuursdwangbesluit van 9 mei 2012 bij besluit van 8 oktober 2012 het bestuursdwangbesluit onrechtmatig is en deze onrechtmatige daad aan de gemeente kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft uit de dagvaarding begrepen, zoals door Gemeente Haarlem eveneens als uitgangspunt genomen, dat [eiser] vordert dat aan hem vergoed dienen te worden de werkelijk gemaakte, bovenforfaitaire, kosten aan rechtsbijstand in de bestuursrechtelijke procedures.
4.3.
Voor de beoordeling van die vordering geldt ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1456, het volgende kader.
Artikel 8:75 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verklaart de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een besluit en van het beroep bij de bestuursrechter. Met deze bepaling is beoogd het oordeel omtrent de vergoeding van deze kosten bij uitsluiting op te dragen aan de bestuursrechter. De burgerlijke rechter dient daarom de eiser die vergoeding van de kosten van een bestuursrechtelijke bezwaar- of beroepsprocedure vordert, in beginsel niet-ontvankelijk te verklaren, ook als die vordering gegrond is op onrechtmatige daad. Daarbij verdient opmerking dat de bestuursrechter op grond van artikel 2 lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht ‘in bijzondere gevallen’ een hogere dan een forfaitaire vergoeding van die kosten kan toekennen, en dat daarvoor onder meer aanleiding kan bestaan indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuist standpunt heeft gehandhaafd. Voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter ter zake van een vergoeding voor kosten van bezwaar of beroep is dan ook geen plaats, tenzij het een aanspraak betreft die de belanghebbende redelijkerwijs niet op de voet van artikel 8:75 Awb aan de bestuursrechter (dan wel op de voet van artikel 7:15 Awb aan het bestuursorgaan) heeft kunnen voorleggen.
4.4.
Vast staat dat [eiser] in bezwaar en beroep heeft verzocht om bovenforfaitaire veroordeling in de proceskosten en dat daarop is beslist.
Het verweer van Gemeente Haarlem dat de hiervoor vermelde uitzondering voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter zich hier niet voordoet, slaagt. [eiser] heeft zijn stellingen tegenover dit verweer onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft immers niet gesteld dat hij aanspraak maakt op vergoeding van
kosten voor bezwaar of beroepdie hij redelijkerwijs niet aan de bestuursrechter of het bestuursorgaan heeft kunnen voorleggen. De toelichting van de advocaat van [eiser] dat het gaat om het gehele samenstel van dit dossier wat onrechtmatigheid van handelen door Gemeente Haarlem oplevert, volstaat daartoe in zoverre niet. Voor zover [eiser] de vordering daarmee op andere schade heeft willen betrekken, is sprake van een wijziging van eis die, op deze wijze doorgevoerd niet alleen processueel ontoelaatbaar is, maar ook nog eens volstrekt onvoldoende feitelijk is toegelicht. [eiser] had moeten uitleggen waarin de onrechtmatigheid precies schuilt, wat de daardoor veroorzaakte schade is en waarom die aan de gemeente moet worden toegerekend.
4.5.
Aan de in onderhavige procedure door [eiser] geuite wens om een aantal getuigen te horen zoals, door Müller in zijn pleitnotities vermeld, wordt derhalve niet toegekomen.
In het licht van de in onderhavige procedure overgelegde producties is voorstelbaar dat het bestuurlijk en bestuursrechtelijk handelen dat in de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorlag en dat heeft geleid tot vernietiging van de ligplaatsvergunning, moet worden geplaatst binnen een ruimer kader van gedragingen van Gemeente Haarlem jegens [eiser] die enkel in hun onderling verband en samenhang goed op waarde kunnen worden geschat.
Voor zover het [eiser] daarom is begonnen zal hij een verzoek voorlopig getuigenverhoor moeten indienen. Dat is het kader waarbinnen de discussie gevoerd kan worden over de vraag of er voldoende gronden zijn om de aanzienlijke reeks van getuigen in rechte te horen.
Dat leidt ertoe dat de door [eiser] gestelde schade in onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.6.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Haarlem worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.517,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Haarlem tot op heden begroot op € 1.517,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.Conc.: