Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2016 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
“Financieringsvoorstel aan:
Debiteur/rekeninghouder
De financiering bestaat uit:
De debiteur/rekeninghouder
“Borgtocht
Borg
Bank
Debiteur
[D] U.A., hierna te noemen: “de Bank”, gevestigd te [E] (…),
[A], hierna ook te noemen: “ [A] ” (…);
de besloten vennootschap [X] B.V.hierna te noemen “de Holding”, (…) in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [A] ,
IN AANMERKING NEMENDE HET NAVOLGENDE:
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Geschil9.Tussen partijen is in geschil of eiseres in het onderhavige jaar ter zake van de liquidatie van [C] een liquidatieverlies als bedoeld in artikel 13d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2010; hierna: de Wet) ten laste van haar belastbare winst kan brengen. Eiseres beantwoordt deze vraag in bevestigende zin; primair stelt zij dat het liquidatieverlies € 541.221 en subsidiair € 293.000 (beide bedragen exclusief het gestorte kapitaal) bedraagt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige jaar geen liquidatieverlies ten laste van de belastbare winst kan worden gebracht.
eerstin aanmerking wordt genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Deze bepaling ziet derhalve slechts op het tijdstip waarop op zijn vroegst een liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen.