ECLI:NL:RBNHO:2016:3234

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging maatwerkvoorschrift voor parkeerterrein gezondheidscentrum in Enkhuizen met betrekking tot geluidsnormen

Op 9 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een gewijzigd maatwerkvoorschrift voor het parkeerterrein van het Molenweg Gezondheidscentrum in Enkhuizen. De rechtbank behandelde het beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen, dat op 25 november 2014 een gewijzigd maatwerkvoorschrift had vastgesteld. Dit maatwerkvoorschrift stond het gebruik van 23 parkeerplaatsen op het terrein toe gedurende de avonduren, maar eisers betwistten de handhaafbaarheid van dit voorschrift op basis van akoestische onderzoeken.

De rechtbank oordeelde dat het akoestische onderzoek dat aan het maatwerkvoorschrift ten grondslag lag, niet voldoende was om te concluderen dat de geluidsnormen zouden worden nageleefd bij het gebruik van het parkeerterrein. De rechtbank stelde vast dat het maatwerkvoorschrift niet duidelijk genoeg was geformuleerd, waardoor het mogelijk was dat meer dan 23 voertuigen het terrein gebruikten, wat zou leiden tot overschrijding van de geluidsnormen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen het maatwerkvoorschrift aan te passen, zodat het duidelijker zou zijn dat maximaal 23 voertuigen op het parkeerterrein mogen parkeren in de avonduren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.127,01. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en handhaafbare maatwerkvoorschriften in het kader van milieubescherming en geluidsnormen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2016 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, verweerder
(gemachtigden: A. van het Ende-Van der Kolk. R. Bergkamp. J. Gorter).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) een gewijzigd maatwerkvoorschrift vastgesteld ten aanzien van de door Stichting Woondiensten Enkhuizen gedreven inrichting aan de Molenweg 7 te Enkhuizen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer 14/4862. Van eisers zijn verschenen [eiser 1] en [eiser 2] . Mr. drs. E.D.M. Knegt, kantoorgenote van mr. A.R. van Tilborg, is verschenen, bijgestaan door ir. J.F.C. Kupers . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Het onderzoek ter zitting is in overleg met partijen geschorst teneinde in de zaak geregistreerd onder het nummer 15/268 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) als deskundige te benoemen.
Op 12 mei 2015 heeft de StAB een verslag op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgebracht. Eisers en verweerder hebben hierop bij brieven van respectievelijk 20 en 21 augustus 2015 gereageerd.
Op 26 augustus 2015 heeft de StAB een aanvullend verslag uitgebracht. Verweerder en eisers hebben hierop bij brieven van respectievelijk 28 en 30 september 2015 gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1.1
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft verweerder ten behoeve van de inrichting , het Molenweg Gezondheidscentrum, het volgende maatwerkvoorschrift vastgesteld:
“De parkeerplaatsen op het terrein van het Molenweg Gezondheidscentrum mogen gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur) en de nachtperiode (23.00-07.00 uur) niet worden gebruikt.”
Aan dit besluit lag een “Akoestisch onderzoek Gezondheidscentrum “Diligence” in Enkhuizen” van 5 april 2011 van R&V Projectontwikkeling BV in Grootebroek ten grondslag.
1.2
Inrichtinghouder heeft bij brief van 31 mei 2013, nader aangevuld bij brieven van 19 augustus 2013 en 18 oktober 2013, bij verweerder een verzoek ingediend strekkende tot wijziging van het voornoemde maatwerkvoorschrift, in die zin dat het parkeerterrein in de avonduren (gedeeltelijk) wordt opengesteld. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek bij het bestreden besluit ten behoeve van de inrichting het voornoemde maatwerkvoorschrift gewijzigd. Het gewijzigde maatwerkvoorschrift luidt als volgt:
“De parkeerplaatsen op het terrein van het Molenweg Gezondheidscentrum mogen gedurende de nachtperiode (23.00-07.00 uur) niet worden gebruikt. Gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur) mogen maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt. Deze beperking moet op een voor de gebruikers duidelijke manier door middel van een bord met tekst zijn aangegeven. In aanvulling daarop moet het parkeerterrein in de avond- respectievelijk nachtperiode (gedeeltelijk) fysiek worden afgesloten. Dit kan geschieden met behulp van een ketting dan wel anderszins.”
Aan het bestreden besluit ligt het “Akoestisch onderzoek Molenweg Gezondheidscentrum aan de Molenweg 7 in Enkhuizen” van 13 september 2013 van SPA ingenieurs ten grondslag.
2.1
Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
2.2
Op grond van artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
Op grond van artikel 8.42, vierde lid, van de Wm kan het bestuursorgaan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.
2.3
Op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen mag blijkens de tabel niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Het maximaal geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen mag blijkens de tabel niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit rekenresultaten alsmede immissiemetingen als opgenomen in het akoestisch onderzoek van 13 september 2013 blijkt dat bij het gebruik van maximaal 23 parkeerplaatsen van het parkeerterrein niet alleen in de dag- maar ook in de avondperiode kan worden voldaan aan de geluidsnormen als opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens verweerder bestaat er dan ook geen grond het maatwerkvoorschrift zoals vastgesteld bij besluit van 29 augustus 2012 voor wat betreft de avondperiode geheel te handhaven. Van doorslaggevend belang is volgens verweerder of het wijzigen van het maatwerkvoorschrift zich verdraagt met het belang van de bescherming van het milieu. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend.
4. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7533 voorop dat verweerder beleidsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of hij gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften (gewijzigd) vast te stellen en dat hij daarbij een belangenafweging dient te maken.
5. Eisers betogen allereerst, onder verwijzing naar een rapport van Kupers & Niggebrugge B.V. (hierna: Kupers ) van 12 april 2015, dat het akoestische onderzoek van 13 september 2013 gebrekkig is en op onderdelen onjuist. Kupers voert hiertoe een vijftal argumenten aan.
Ten eerste is volgens Kupers in het akoestische onderzoek van 13 september 2013 een onjuiste en te lage waarneemhoogte voor de eerste verdieping gehanteerd. Volgens Kupers volgt uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening dat op de eerste verdieping een waarneemhoogte van minimaal 5 meter aan de orde is. Als gevolg van het aanhouden van een waarneemhoogte van 4,50 meter wordt een lagere geluidbelasting op de eerste verdieping berekend voor de avondperiode vergeleken met een correcte waarneemhoogte van 5 meter.
Ten tweede betwijfelt Kupers of het gehanteerd equivalente bronvermogen van 81 dB(A) inzake rijdende personenauto representatief is. De gehanteerde waarde in het akoestisch onderzoek uit 2013 ligt namelijk 8 dB(A) onder de gehanteerde waarde van het akoestisch onderzoek uit 2011, terwijl SPA in het onderzoek uit 2011 nog heeft aangegeven dat de bronsterkten van de afzonderlijke geluidbronnen zijn gebaseerd op bij hem bekende kentallen verkregen uit literatuurstudies en metingen in vergelijkbare situaties. Volgens Kupers wordt in gangbare rekensoftware ook 89-90 dB(A) gehanteerd voor langzaam rijdende auto’s.
Ten derde betwijfelt Kupers of het gehanteerde maximaal bronvermogen van 90 dB(A) van rijdende personenauto’s representatief is. Niet is aangegeven op hoeveel metingen deze waarde is gebaseerd. Bovendien ligt de gehanteerde waarde van 90 dB(A) 10 dB(A) onder de gehanteerde waarde in het onderzoek uit 2011, terwijl SPA in het onderzoek uit 2011 nog heeft aangegeven dat de waarde is gebaseerd op bij hem bekende kentallen verkregen uit literatuurstudies en uit metingen in vergelijkbare situaties. In akoestische onderzoeken wordt in het algemeen een 10 dB(A) hogere waarde voor het bronvermogen van het maximaal geluidniveau gehanteerd ten opzichte van met het equivalente bronvermogen voor langzaam rijdende auto’s.
Ten vierde is sprake van onjuistheden met betrekking tot de controlemetingen. Ter plaatse van de achtergevel van de woning aan de [locatie] [#] is op 1,5 en 4 meter boven het maaiveld een meting uitgevoerd. De waarneemhoogte van 4 meter voldoet niet aan de gehanteerde waarneemhoogte van 4,5 meter in het akoestisch onderzoek van 2013.
Ten vijfde maakt het akoestisch onderzoek van 2013 geen onderdeel uit van het maatwerkvoorschrift. Hierdoor gelden er geen beperkingen inzake de maximumsnelheid, de aard van het type auto dat het terrein op kan rijden en kan de rijroute van personenauto’s afhankelijk van de bezetting van het parkeerterrein variëren en in ongunstige zin afwijken van de route die in het akoestisch onderzoek is aangehouden. Verder valt meervoudig gebruik van parkeerplaatsen in de avondperiode niet uit te sluiten, als gevolg waarvan meer personenauto’s van het terrein gebruik kunnen maken dan nu als maximum als uitgangspunt is aangehouden. In dat geval nemen ook de geluidsbelasting toe en worden de geluidnormen overschreden. Het maatwerkvoorschrift is volgens eisers al met al niet handhaafbaar.
6.1
In overleg met partijen is de StAB als deskundige benoemd om het aspect geluid te beoordelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3844, mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
6.2.1
In haar verslag van 12 mei 2015 heeft de StAB allereerst de feitelijke situatie uiteengezet. Vervolgens is de StAB ingegaan op het aspect geluid. Wat betreft het geluidsaspect heeft de StAB geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de uitkomsten van het akoestische onderzoek van 13 september 2013.
6.2.2
Met betrekking tot de in het akoestische onderzoek van 13 september 2013 gehanteerde waarneemhoogte van 4,5 meter bij de woningen aan de [locatie] heeft de StAB het navolgende overwogen. De StAB heeft aangegeven dat in het Activiteitenbesluit niet is bepaald op welke hoogte het geluidniveau in de avondperiode moet worden berekend. Wel is voorgeschreven dat de geluidniveaus moeten worden berekend op basis van de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” van 1999 (hierna: de Handleiding). Uit de Handleiding kan volgens de StAB worden opgemaakt dat het geluidniveau moet worden berekend op de plaats waar hinder wordt of kan worden ondervonden, waarbij de waarneemhoogte minimaal 1,5 meter dient te bedragen. Het is volgens de StAB gebruikelijk in akoestische onderzoeken in de avondperiode te rekenen op een waarneemhoogte die de eerste verdieping van een gevoelige bestemming representeert, vanwege de idee dat men gedurende (een deel van) de avond op die eerste verdieping slaapt. In het akoestische onderzoek van 13 september 2013 is een waarneemhoogte van 4,5 meter gehanteerd. Bij het bezoek ter plaatse heeft de StAB, in het bijzijn van (een afvaardiging van) eisers en Kupers , vastgesteld dat de dakkapellen op de woningen aan de [locatie] niet 4,3 meter boven het maaiveld liggen, zoals eisers stellen, maar circa 3,6 meter. De StAB heeft op basis van deze waarnemingen geconcludeerd dat een waarneemhoogte van 4,5 meter voldoende representatief was.
Naar aanleiding van het bezoek ter plaatse hebben eisers blijkens het verslag van de StAB aanvullende metingen verricht, welke zij op een tekening van 24 juni 2015 aan de StAB hebben toegestuurd. De essentie van deze tekening is dat het maaiveldniveau ter plaatse van de woningen aan de [locatie] 30 centimeter hoger ligt dan het maaiveldniveau ter plaatse van het parkeerterrein, zodat een waarneemhoogte van 4,5 meter daarom alsnog niet voldoende representatief zou zijn.
De StAB stelt echter vast dat, wat ook zij van die nieuwe tekeningen van eisers, het gebruik van een waarneemhoogte van 4,5 meter niet resulteert in een lager geluidsniveau dan een waarneemhoogte van 5 meter, omdat bij een waarneemhoogte van 5 meter het geluid een grotere afstand van de bron naar de ontvanger moet afleggen dan bij een waarneemhoogte van 4,5 meter. Een indicatieve berekeningen die de StAB heeft uitgevoerd toont dit ook aan. Volgens de StAB kan het hanteren van een waarneemhoogte van 4,5 meter dus worden beschouwd als worstcasebenadering.
De StAB heeft op dit punt ten slotte nog aangegeven dat de extrapolatie van de geluidniveaus op 1,5 en 4,5 meter die Kupers hanteert geen realistische benadering is van het geluidniveau op 5 meter. Het geluidniveau op 1,5 meter wordt volgens de StAB namelijk beinvloed door de akoestische hardheid van de bodem en door een muur die tussen het parkeerterrein en de woningen ligt. Die effecten zijn kleiner of afwezig op een hogere waarneemhoogte.
6.2.3
Met betrekking tot de in het akoestische onderzoek van 13 september 2013 gehanteerde bronvermogens heeft de StAB het navolgende overwogen.
Volgens de StAB is, anders dan Kupers heeft verondersteld, in het akoestische onderzoek ten aanzien van de equivalente en maximale bronvermogen niet uitgegaan van de ter plaatse gemeten bronvermogens van respectievelijk 81 en 90 dB(A), maar van hogere waarden, te weten respectievelijk 89 en 96 dB(A). Deze laatste voor het rijden en starten van personenwagens gehanteerde waarden vallen volgens de StAB binnen de gangbare bandbreedte voor deze activiteit. Ook Kupers acht een waarde van 89 tot 90 dB(A) voor het equivalente bronvermogen realistisch. Voor wat betreft de maximale geluidniveaus is bovendien het bronvermogen van het dichtslaan van een portier van een personenwagen, 98 dB(A), maatgevend, tegen welke waarde eisers volgens de StAB geen bezwaar hebben gemaakt.
De StAB is, omdat hij de in het akoestische onderzoek gehanteerde bronvermogens representatief acht, voorbijgegaan aan een tijdens het gesprek ter plaatse door Kupers nog overgelegd aanvullend rapport, waarin Kupers stelt dat bij nader inzien van een equivalent bronvermogen van 90 dB(A) en een maximaal bronvermogen van 100 dB(A) had moeten worden uitgegaan.
6.2.4
Met betrekking tot de controlemeting die ter plaatse van de achtergevel van de woning aan de [locatie] [#] is uitgevoerd heeft de StAB aangegeven dat de uitkomsten van die meting niet zijn gebruikt bij de berekening van de geluidniveaus vanwege het gebruik van het parkeerterrein. Het gestelde maatwerkvoorschrift is gebaseerd op berekende geluidniveaus. De StAB gaat daarom niet in op de bezwaren die eisers ten aanzien van deze meting hebben geuit.
6.2.5
Met betrekking tot de handhaafbaarheid van het gestelde maatwerkvoorschrift heeft de StAB aangegeven dat eisers hun stelling hebben verduidelijkt door te betogen dat één parkeerplaats gedurende de avond meerdere keren gebruikt kan worden.
Het maatwerkvoorschrift voorziet in de openstelling van 23
parkeerplaatsenop het parkeerterrein van het zorgcentrum gedurende de avonduren. Het akoestische onderzoek van 13 september 2013 is evenwel gebaseerd op het uitgangspunt dat tussen 19.00 en 23.00 uur 23
personenwagensop het terrein parkeren. De StAB is met eisers van mening dat uit het maatwerkvoorschrift niet blijkt dat gedurende de avondperiode niet meer dan 23 personenwagens op het parkeerterrein mogen parkeren. Een groter aantal personenwagens dan 23 zal leiden tot hogere geluidniveaus. De StAB geeft in overweging het maatwerkvoorschrift strikter te formuleren ten aanzien van het aantal personenwagens dat in de avonduren op het parkeerterrein mag parkeren.
Met betrekking tot het bezwaar dat de maximale snelheid op het parkeerterrein niet zou zijn gegarandeerd heeft de StAB aangegeven dat ten behoeve van de akoestische modelberekeningen een gemiddelde snelheid van 5 km/per uur is gehanteerd. Gelet op de oppervlakte van het parkeerterrein ligt het volgens de StAB niet voor de hand dat ter plaatse aanzienlijk sneller zal worden gereden. Bij het inparkeren en manoeuvreren zal daarnaast noodgedwongen langzamer dan 5 kilometer per uur worden gereden. De gemiddelde snelheid behoeft volgens de StAB dan ook niet door middel van het maatwerkvoorschrift gegarandeerd te worden.
Met betrekking tot het bezwaar inzake de rijroute op het parkeerterrein heeft de StAB aangegeven dat ten behoeve van de akoestische modelberekeningen een rijroute is gehanteerd die, gelet op de fysieke inrichting van het parkeerterrein, logisch voorkomt. De StAB acht het daarom evenmin noodzakelijk de rijroute via het maatwerkvoorschrift vast te leggen.
De StAB heeft ten slotte overwogen dat het parkeerterrein met een zogeheten “auto-telsysteem” kan worden afgesloten met een hek en een verkeerslicht op het moment dat tussen 19.00 en 23.00 uur ’s avonds 23 auto’s het parkeerterrein zijn opgereden. Het maatwerkvoorschrift is daarmee naar de mening van de StAB in technische zin uitvoerbaar.
6.2.6
De StAB heeft verder in haar verslag aangegeven dat in het akoestische onderzoek van 5 april 2011 dat aan het aanvankelijk gestelde maatwerkvoorschrift ten grondslag heeft gelegen is geconcludeerd dat in de dagperiode wordt voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Volgens de StAB kan, anders dan eisers kennelijk stellen, uit dat rapport niet worden opgemaakt dat de geluidsgrenswaarden zullen worden overschreden bij een gedeeltelijke openstelling van het parkeerterrein in de avond, omdat die situatie in dat rapport niet is onderzocht. De conclusie in het akoestische onderzoek van 13 september 2013 dat bij een gedeeltelijke openstelling van het parkeerterrein in de avond kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit is volgens de StAB dan ook niet in strijd met de conclusies als vermeld in het rapport van 5 april 2011.
Verder staat volgens de StAB niet vast dat het akoestische onderzoek van 13 september 2013 deel uitmaakt van het bestreden besluit.
6.3
Eisers hebben in hun reactie van 20 augustus 2015 op het verslag van de StAB van 12 mei 2015, voor zover van belang, aangegeven dat het hanteren van een waarneemhoogte van 4,50 meter in plaats van een waarneemhoogte van 5 meter geen worstcasebenadering is, omdat geen rekening is gehouden met een scherm. Daarnaast impliceert de stelling van de StAB dat de gehanteerde bronvermogens binnen de gangbare bandbreedte vallen volgens eisers dat niet is uitgegaan van een worstcasebenadering. Bovendien ontbreekt er een onderbouwing van de gehanteerde bronvermogens. Verder is de StAB niet ingegaan op eisers hun stelling dat het parkeerterrein ook door andere voertuigen als busjes en motoren kan worden gebruikt.
6.4
Verweerder heeft in zijn reactie van 21 augustus 2015 op het verslag van de StAB van 12 mei 2015 gesteld dat in het bestreden besluit drie keer expliciet naar voren is gebracht dat het akoestische onderzoek van 13 september 2013 deel uitmaakt van het besluit, zodat verweerder de stelling van de StAB dat dat onderzoek daar geen deel van uitmaakt betwist.
Verder erkent verweerder, in navolging van hetgeen de StAB heeft overwogen, dat de huidige redactie van het maatwerkvoorschrift abusievelijk en in strijd met verweerders bedoeling de mogelijkheid openlaat dat tussen 19.00 en 23.00 uur een groter aantal personenwagens dan 23 gebruik maakt van de 23 parkeerplaatsen. Verweerder geeft in overweging deze omissie te helen en de tweede volzin van het maatwerkvoorschrift te vervangen door de volgende:
“Gedurende de avondperiode (19.00 uur – 23.00 uur) mogen in zijn totaliteit door ten hoogste 23 personenwagens maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt”.Een eventueel autotelsysteem zal volgens verweerder in lijn moeten worden gebracht met het aan te passen maatwerkvoorschrift, in die zin dat in de avondperiode maximaal 23 personenwagens aanwezig zijn respectievelijk worden toegelaten. Indien dit aantal is bereikt, dan mag het hek uitsluitend nog opengaan bij het vertrek van een personenwagen en mogen er geen personenwagens meer worden toegelaten.
6.5
In haar nadere verslag van 26 augustus 2015 heeft de StAB aangegeven dat met het maatwerkvoorschrift slechts is beoogd het parkeren van personenwagens toe te staan. Het parkeren van bestelbusjes en motoren is niet beoogd toe te staan. De StAB geeft in overweging mee het maatwerkvoorschrift zo te formuleren dat daar duidelijk uit blijkt dat slechts 23 personenauto’s op het parkeerterrein mogen parkeren.
Verder erkent de StAB dat, zoals eisers hebben betoogd, de afschermende werking van de muur die rondom het parkeerterrein aanwezig is, van invloed is op de geluidsbelasting vanwege het parkeerterrein op de gevels van de nabijgelegen woningen en dat de StAB ten behoeve van de door haar verrichte berekening geen scherm heeft gemodelleerd. In het akoestische onderzoek van 13 september 2013 is deze muur echter wel meegenomen. De invloed van de muur is echter volgens de StAB zodanig dat, anders dan in het oorspronkelijke verslag van 12 mei 2015 is verwoord, niet meer gesteld kan worden dat met het hanteren van een waarneemhoogte van 4,5 meter is uitgegaan van een worstcasebenadering. In het verslag heeft de StAB vervolgens gedetailleerd uiteengezet waarom een waarneemhoogte van 4,5 meter volgens haar niettemin als representatief kan worden beschouwd. Het betoog van eisers inzake de bronvermogens is volgens de StAB een herhaling van een reeds eerder ingenomen standpunt.
De StAB heeft voorts aangegeven de reactie van verweerder voor kennisgeving te hebben aangenomen.
6.6
Bij brieven van 28 en 30 september 2015 hebben partijen nog gereageerd op het verslag van de StAB van 26 augustus 2015. In deze reacties hebben partijen eerder ingenomen standpunten herhaald.
6.7
De rechtbank is van oordeel dat de verslagen van de StAB voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. In hetgeen partijen hebben aangevoerd ziet de rechtbank, op één punt na, onvoldoende grond voor het oordeel dat de verslagen van de StAB zodanige gebreken bevatten dat de rechtbank die verslagen niet aan haar oordeelsvorming ten grondslag zou mogen leggen. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de conclusies die de StAB heeft getrokken. De rechtbank sluit zich alleen niet aan bij de conclusie die de StAB in haar verslag van 12 mei 2015 heeft getrokken en die inhoudt dat het akoestische onderzoek van 13 september 2013 geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit zelf uitdrukkelijk is vermeld dat het akoestische onderzoek van 13 september 2013 daar deel van uitmaakt. Dat dit niet ook staat vermeld onder het kopje “Besluit wijziging maatwerkvoorschrift” in het besluit brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat het akoestische onderzoek om die reden geen deel zou uitmaken van het bestreden besluit.
7.1
Eisers betogen verder dat verweerder, door uitsluitend naar het belang van de bescherming van het milieu te kijken, een te beperkte maatstaf heeft gehanteerd. Met eisers belangen is, anders dan die van de huurders van het pand en die van eigenaar van het gezondheidscentrum, bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden.
7.2
Uit het hiervoor weergegeven artikel 8.42, vierde lid, van de Wm volgt dat verweerder maatwerkvoorschriften kan wijzigen indien dat nodig is ter bescherming van het milieu. Bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder door te beoordelen of het wijzigen van het maatwerkvoorschrift ter bescherming van het milieu nodig was een te beperkte maatstaf heeft gehanteerd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder ter beantwoording van die vraag in redelijkheid als maatstaf heeft kunnen hanteren de vraag of na wijzing van het maatwerkvoorschrift aan de geluidsnormen als neergelegd in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zou worden voldaan. Deze normen strekken, anders dan eisers hebben verondersteld, mede ter bescherming van hun belangen.
Nu uit het akoestisch onderzoek van 13 september 2013, welk onderzoek door de StAB is geaccordeerd, is gebleken dat aan deze normen wordt voldaan indien er maximaal 23 personenwagens gedurende de avondperiode op het parkeerterrein parkeren, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigen van het maatwerkvoorschrift nodig is ter bescherming van het milieu. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover eisers in beroep volstaan met een verwijzing naar hun zienswijze tegen het ontwerpbesluit, is hun betoog niet gemotiveerd. De desbetreffende gronden kunnen reeds daarom niet slagen.
9. Voor zover eisers hebben bedoeld te stellen dat het bestreden besluit gebruik van het parkeerterrein toestaat dat in strijd is met (het begrip “Medisch en sociaal medisch” uit) het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0498 en 8 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO6612, dat dit aspect in een procedure omtrent het (gewijzigd) vaststellen van maatwerkvoorschriften niet aan de orde kan komen. Datzelfde geldt voor de geuite vrees van eisers dat overlast zou kunnen ontstaan omdat het parkeerterrein vanwege het gewijzigde maatwerkvoorschrift gemakkelijk(er) kan worden bereikt. Ook de stelling van eisers dat het bestreden besluit in strijd is met de eis om op eigen terrein in 46 parkeerplaatsen te voorzien valt buiten de omvang van dit geding.
10. Gelet op het onder 6.4 overwogene is het beroep gegrond. De tweede volzin van het bij het bestreden besluit gestelde maatwerkvoorschrift die luidt
“Gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur) mogen maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt.”komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de tweede volzin van het maatwerkvoorschrift, overeenkomstig het daartoe door verweerder bij brief van 21 augustus 2015 gedane voorstel, komt te luiden:
“Gedurende de avondperiode (19.00 uur – 23.00 uur) mogen in zijn totaliteit door ten hoogste 23 personenwagens maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt”.De rechtbank zal bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hem betaalde griffierecht van € 331,00 vergoedt.
12.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt (2 x 0,5) voor het inbrengen van een schriftelijke zienswijze na het uitbrengen van een verslag van een deskundige met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).
12.2
Met betrekking tot het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen in de kosten ten bedrage van € 2.639,01 die zij hebben gemaakt in verband met het laten opstellen van de rapportage van Kupers en de aanwezigheid van Kupers ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:529, heeft overwogen kunnen, in het geval in beroep kosten van deskundige bijstand zijn opgekomen, die op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen, indien het inroepen van deskundige bijstand redelijk was en de kosten ervan redelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat eisers in redelijkheid een deskundige hebben ingeschakeld om het akoestische onderzoek van 13 september 2013 te beoordelen. Gezien de feiten en omstandigheden, zoals die ten tijde van het inroepen van die deskundige bestonden, mochten eisers ervan uitgaan dat die deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hen gunstige beantwoording door de rechtbank van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Voorts bestaat er geen grond voor het oordeel dat de daarvoor door die deskundige gedeclareerde uren niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden staan. De rechtbank wijst het verzoek van eisers dan ook toe.
12.3
De totaal door verweerder te vergoeden kosten bedragen aldus € 4.127,01
(€ 1.488,00 + € 2.639,01).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de tweede volzin van het bij het bestreden besluit gestelde maatwerkvoorschrift die luidt
“Gedurende de avondperiode (19.00 – 23.00 uur) mogen maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt.”;
- bepaalt dat de tweede volzin van het maatwerkvoorschrift komt te luiden
“Gedurende de avondperiode (19.00 uur – 23.00 uur) mogen in zijn totaliteit door ten hoogste 23 personenwagens maximaal 23 parkeerplaatsen worden gebruikt”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.127,01.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.