1.2Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, wordt sinds 1 mei 2014 volgens het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (de Beleidsregels) toegepast.
Volgens paragraaf 2.3 van de Beleidsregels wordt de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden indien:
a. a) de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke geldboete is opgelegd, dan wel een strafbeschikking of een transactie wegens het plegen van een misdrijf van het Openbaar Ministerie heeft aanvaard, of
b) de betrokkene binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf of taakstraf is opgelegd, of
c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
In paragraaf 2.3 van de Beleidsregels wordt verder vermeld dat van het bepaalde onder c sprake zal zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
Volgens paragraaf 2.3.1 van de Beleidsregels kan de korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Veiligheid en Justitie in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, van het hiervoor onder ad. a en ad. b bepaalde afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
2. Verweerder heeft, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht, aan de bij de bestreden besluiten I en II gehandhaafde primaire besluiten I en II ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden als bedoeld in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit een proces-verbaal van [datum 1] 2015 blijkt dat eiser op die datum betrokken is geweest bij een mishandeling bij [naam 3] te [plaats 3] . Uit de beelden die van de mishandeling zijn gemaakt blijkt volgens verweerder dat eiser onnodig disproportioneel geweld heeft gebruikt. Mishandeling vormt volgens verweerder een ernstige aantasting van de rechtsorde. De betrouwbaarheid van eiser is niet (langer) boven elke twijfel verheven.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat voor de opeenvolging van escalaties die heeft plaatsgevonden op [datum 1] 2015 bij [naam 3] geen aanleiding bestond. Noch uit de camerabeelden noch uit het proces-verbaal dat van de escalaties is opgemaakt blijkt volgens verweerder dat eiser uit zelfverdediging heeft gehandeld. De aangever noch andere personen met wie eiser slaags raakte, hebben er blijk van gegeven amok te willen maken op het moment dat eiser de gewraakte klappen uitdeelde. Op dat moment ging evenmin dreiging uit van de vriendengroep. Dat de omstandigheden waaronder eiser zijn werk moest verrichten moeilijk waren, maakt het voorgaande niet anders, aldus verweerder.