ECLI:NL:RBNHO:2016:4071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
236589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering op basis van niet-goed trouw en niet geslaagd minnelijk traject

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door de verzoeker op 17 december 2015. De behandeling van het verzoekschrift vond plaats op 25 februari 2016 en werd voortgezet op 3 mei 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt, waardoor zij bevoegd is om deze procedure te openen.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet, omdat er geen reële mogelijkheden zijn aangetoond voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De verzoeker had een totale schuldenlast van € 33.488,00, inclusief nieuwe schuldeisers, en het minnelijk traject is niet succesvol gebleken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verzoeker een schuld aan de Belastingdienst heeft, die grotendeels is ontstaan door fraude, en dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schuld.

Op basis van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet heeft de rechtbank het verzoek tot schuldsanering afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de verzoeker te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft geen omstandigheden gevonden die aanleiding zouden geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet. De verzoeker heeft het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak, maar dit kan alleen door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zaaknummer: C/15/ 236589
vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 17 mei 2016
afwijzing schuldsanering
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
heeft op 17 december 2015 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 25 februari 2016. Daarbij is verzoeker gehoord. Het proces‑verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. De voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op 3 mei 2016. Daarbij is verzoeker wederom gehoord. Ook het proces‑verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Gelet op artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet (Fw) dient in het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage te worden opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt. Uit het dossier en de verklaring van de schuldhulpverlener blijkt dat op 17 november 2015 een voorstel is gedaan aan de op dat moment bekende schuldeisers. Ook blijkt uit het dossier dat op 4 december 2015 drie nieuwe schuldeisers bekend zijn geworden. Uit de verklaring van de schuldhulpverlener maakt de rechtbank op dat er vervolgens niet aan
alleschuldeisers een nieuw voorstel is gedaan. Dit maakt dat er geen sprake is van een volledig doorlopen poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Echter, uit de verklaring van de schuldhulpverlener kan voorts worden opgemaakt dat een deel van de schuldeisers niet op het voorstel van 17 november 2015 heeft gereageerd. De rechtbank merkt dat aan als een weigering van het voorstel. De rechtbank gaat er vervolgens van uit dat deze schuldeisers eveneens zouden hebben geweigerd indien er met inachtneming van de drie nieuwe schuldeisers een nieuw voorstel zou zijn gedaan. De totale schuldenlast bedroeg in eerste instantie namelijk € 25.000,00 en met inachtneming van de drie nieuwe schulden € 33.488,00, zodat het aanbod significant lager zou zijn geworden. Onder die omstandigheden beschouwt de rechtbank het minnelijk traject als niet geslaagd.
Gelet op artikel 288 lid 1 onder b Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker een schuld aan de Belastingdienst heeft die grotendeels is ontstaan door fraude. Het gaat om een schuld van in totaal € 8.342,00 die ziet op ten onrechte ontvangen Huurtoeslag over 2011, 2012, 2013 en 2014. Ten aanzien van het ontstaan van die schuld is verzoeker niet te goeder trouw geweest.
Gelet daarop en gezien de omvang van deze schuld, ook ten opzichte van de totale schuldenlast, dient het verzoek op grond van artikel 288 lid 1 sub b Fw te worden afgewezen.
Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van art. 288 lid 3 Fw zijn niet aangevoerd of gebleken. Het feit dat verzoeker sinds september 2015 gebruik maakt van budgetbeheer en dat hij thans in een leertraject zit is daarvoor in elk geval nog niet voldoende.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Kruithof, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.1 De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het recht van hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof Amsterdam