ECLI:NL:RBNHO:2016:4280

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1957
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet luchtvaart voor de bouw van eengezinswoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, alsook een besloten vennootschap. De zaak betreft de weigering van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) voor de bouw van 27 eengezinswoningen aan de [adres]. De staatssecretaris weigerde deze verklaring op basis van de Wet luchtvaart, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van het luchthavenindelingbesluit Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser sub 1 betrekking heeft op een project dat in beginsel niet is toegestaan op de aangewezen gronden. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit van 23 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen gericht tegen de besluiten van 6 en 7 oktober 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vvgb voor twee van de aangevraagde woningen gerechtvaardigd was, omdat deze in strijd was met het beleid dat is vastgesteld ter bescherming van de geluidsbelasting in de nabijheid van de luchthaven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/1957 en 15/2237

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2016 in de zaken tussen

1.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, te Hoofddorp (gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar),
2.
de besloten vennootschap [eiser] B.V., te [plaats 1] (gemachtigde: mr. H.J. Breeman),
eisers
en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Kerssemakers, mr. C.J. Kuiper en R.L. Breed).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser sub 1 een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart af te geven ten behoeve van het bouwen van 27 eengezinswoningen aan de [adres] .
Bij besluit van 23 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Eiser sub 1 is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Eiseres sub 2 is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam 3] en [naam 4] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het aanvullende beroepschrift van eiseres sub 2 van
3 september 2015 alsmede om onder verwijzing naar artikel 10:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit te nemen op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser sub 1 genomen. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser sub 1 gedeeltelijk gegrond verklaard en een vvgb afgegeven ten behoeve van het bouwen van 25 eengezinswoningen en geweigerd die verklaring af te geven ten behoeve van het bouwen van twee eengezinswoningen op de genoemde locatie.
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres sub 2 genomen en haar bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en verwezen naar het besluit van 6 oktober 2015 met betrekking tot eiser sub 1.
Bij brief van 16 oktober 2015 heeft verweerder een reactie ingezonden op het aanvullende beroepschrift van eiseres sub 2 van 3 september 2015.
Eiser sub 1 heeft een reactie ingezonden bij brieven van 28 oktober 2015 en 1 december 2015. Eiseres sub 2 heeft een reactie ingezonden bij brieven van 28 oktober 2015 en
2 november 2015.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8.9, eerste lid, van de Wet luchtvaart (Wlv) wordt bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
Op grond van artikel 8.9, derde lid, van de Wlv kan bij de toepassing van de artikelen, genoemd in het eerste lid, van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
Op grond van artikel 8.9, vijfde lid, van de Wlv kan de verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
1.2
Artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) zijn op de gronden die op de kaarten in bijlage 3B bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
Artikel 2.2.1, zevende lid, van het Lib zijn, in afwijking van het eerste tot en met vierde lid, daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de wet.
1.3
In de Nota van Toelichting (NvT) behorende bij het Lib is het navolgende vermeld:
“Van het uit artikel 2.2.1 voortvloeiende verbod voor de daarin bedoelde respectievelijk genoemde typen gebouwen kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken op grond van artikel 8.9 van de wet. Zo zijn waar het gaat over woningen afwijkingen voorstelbaar als sprake is van het opvullen van open gaten binnen aaneengesloten bebouwing, functiewijziging, herbouw van woningen op een minder milieubelaste plaats of
bouw van bedrijfswoningen.
Daarbij zullen de volgende beleidslijnen worden gehanteerd.
• Bij herbouw van woningen wordt uitgegaan van een vervanging van 1 op 1, dus geen uitbreiding van de woningvoorraad. De vervanging moet elders in het beperkingengebied kunnen worden gerealiseerd op een minder milieubelastende plaats. De te vervangen woning moet aan de voorraad worden onttrokken en ter plaatse mag geen andere kwetsbare
bestemming worden gerealiseerd.
• Voor een bedrijfswoning moet de noodzaak worden aangetoond.
• Bij de opvulling van open gaten wordt een onderscheid gemaakt tussen open gaten in lintbebouwing en open gaten in stedelijk of dorpsgebied. Wat betreft lintbebouwing wordt een maximum gehanteerd van 3 woningen en bij bestaand stedelijk gebied of dorpskommen een maximum van 25 woningen.
• Bij functiewijzigingen waarbij een in het artikel bedoeld of genoemd gebouw gewijzigd wordt in een ander type bedoeld of genoemd gebouw (bijvoorbeeld de omzetting van een school in appartementen) moet de wenselijkheid worden aangetoond. Deze wenselijkheid kan er bijvoorbeeld in bestaan dat het bestaande gebouw om architectonische of
cultuurhistorische redenen behouden moet blijven. Er geldt dan een maximum van 25 woningen of appartementen. Wordt het gebouw gesloopt dan is het gestelde over open gaten van kracht.
• Bij grootschalige herstructurering van stedelijk gebied binnen het beperkingengebied geldt als uitgangspunt dat een verklaring van geen bezwaar kan worden verleend als de herstructurering niet leidt tot een vergroting van de woningvoorraad.
Verzoeken om een verklaring van geen bezwaar die vallen binnen de bovengestelde grenzen, kunnen in beginsel namens de betrokken ministers worden afgehandeld. In andere gevallen is het verlenen van een verklaring van geen bezwaar niet uitgesloten, maar is nadere besluitvorming door de minister van V en W en de minister van VROM vereist.”
2. Bij besluiten van 6 en 7 oktober 2015 – en daarmee hangende de beroepen – heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van respectievelijk eiser sub 1 en eiseres sub 2 genomen. Met die besluiten heeft verweerder, zo blijkt uit de bewoordingen ervan, het eerdere besluit op bezwaar van 23 maart 2015 vervangen. In de besluiten van 6 en 7 oktober 2015 is niet volledig tegemoetgekomen aan eiser sub 1 en eiseres sub 2, nu in deze besluiten immers de afgifte van een vvgb voor de bouw van twee eengezinswoningen is geweigerd. Nu eiser sub 1 en eiseres sub 2 aldus voldoende belang hebben bij een beoordeling van respectievelijk de besluiten van 6 en 7 oktober 2015, hebben hun beroepen, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede betrekking op die besluiten. De rechtbank zal die besluiten inhoudelijk beoordelen.
Gesteld noch gebleken is dat eisers belang hebben (behouden) bij een beoordeling door de rechtbank van het besluit van 23 maart 2015. De beroepen van eisers gericht tegen dat besluit zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. De rechtbank stelt vast, naar tussen partijen niet in geschil is, dat de aanvraag van eiser sub 1 betrekking heeft op een project dat is beoogd op gronden die in bijlage 3B bij het Lib met nummer 4 zijn aangewezen en waarop derhalve op grond van artikel 2.2.1, vierde lid, van het Lib, in beginsel geen woningen zijn toegestaan. Voor het project is derhalve een vvgb als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de Wlv vereist. Bij het besluit van 6 oktober 2015 heeft verweerder geweigerd voor twee van de aangevraagde 27 woningen een vvgb af te geven op de grond dat met dat aantal het op basis van de NvT bij het Lib behorende maximum aantal toegestane woningen van 25 met twee wordt overschreden.
4.1
Eiseres sub 2 betoogt dat verweerder bij het besluit van 7 oktober 2015 ten onrechte geen vergoeding in verband met de door haar in bezwaar gemaakte proceskosten heeft toegekend. Volgens eiseres sub 2 is het primaire besluit gedeeltelijk herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, zodat gelet op het bepaalde in artikel 7:15 van de Awb aanleiding bestond voor een proceskostenvergoeding. De gedeeltelijke herroeping is volgens eiseres sub 2 het gevolg van het feit dat verweerder bij het besluit van 7 oktober 2015 alsnog toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 10:29 van de Awb. Het is aan verweerder te wijten dat hij niet eerder toepassing heeft gegeven aan die bepaling.
4.2
Verweerder betoogt in het besluit van 7 oktober 2015 dat geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid, zodat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding. Volgens verweerder heeft eiseres sub 2 eerst in de beroepsfase aangegeven dat verweerder over het eventueel terugbrengen van de omvang van het project van 27 naar 25 woningen met haar in overleg had moeten treden. Het primaire besluit is volgens verweerder herroepen naar aanleiding van de verklaring van eiseres sub 2 ter zitting dat zij, gelet op de gewijzigde economische omstandigheden, een vvgb die 25 woningen in plaats van 27 woningen omvat ook aanvaardbaar vindt. Ook eiser sub 1 heeft in de bezwaarfase niet gewezen op de mogelijkheid of noodzakelijkheid van een deelbesluit met daarin een vvgb voor 25 woningen.
4.3
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.4
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat het primaire besluit niet is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een aanvraag is ingediend om de afgifte van een vvgb voor 27 woningen. Ook gedurende de bezwaarprocedure heeft eiseres sub 2 zich op het standpunt gesteld dat de vvgb verleend moest worden voor 27 woningen. In die procedure heeft eiseres sub 2 niet bepleit dat verweerder overeenkomstig artikel 10:29, eerste lid, van de Awb de vvgb gedeeltelijk moest verlenen. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op grondslag van het bezwaarschrift van eiseres sub 2. Ook in haar beroepschrift heeft eiseres sub 2 haar stelling gehandhaafd dat de vvgb verleend moest worden voor 27 woningen. Pas tijdens de zitting op 22 september 2015 is tussen partijen consensus ontstaan over de mogelijkheid van een alternatieve oplossing. Eisers hebben ermee ingestemd dat verweerder een nieuw besluit zou nemen en daarin de vvgb zou verlenen voor 25 woningen en zou weigeren voor twee woningen. De beroepen van eisers zouden, gelet op artikel 6:19 van de Awb, van rechtswege gericht zijn tegen dat nieuwe besluit, dus tegen de weigering een vvgb te verlenen voor de resterende twee woningen. Conform deze afspraken heeft verweerder vervolgens de besluiten van 6 en 7 oktober 2015 genomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het primaire besluit niet gedeeltelijk heeft herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid, maar wegens veranderde feiten en omstandigheden.
4.5
De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiseres sub 2 betoogt dat een aanvraag om een vvgb gelet op artikel 8.9, vijfde lid, van de Wlv slechts kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven. Wat betreft de geluidbelasting kan het aantal woningen echter geen rol spelen, omdat het aantal woningen geen effect heeft op de plaatselijke geluidbelasting. Een afweging in het beleid die erop neerkomt dat een vvgb slechts voor maximaal 25 woningen kan worden verleend en die daarmee is gebaseerd op het aantal woningen, is dan ook in strijd met de wet en daarmee het recht. Op grond van artikel 4:81 van de Awb kunnen bovendien met beleidsregels geen nieuwe bevoegdheden in het leven worden geroepen die een wettelijke bevoegdheid verruimen. Hetgeen in de NvT bij het Lib is bepaald is nu aanzienlijk ruimer dan hetgeen bij wet is bepaald.
5.2
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ6042 en 1 november 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1262 kan (impliciet) worden afgeleid dat het door verweerder gehanteerde en in de NvT bij het Lib neergelegde beleid door de Afdeling niet onredelijk wordt geacht. Ook overigens ziet de rechtbank in het door eiseres sub 2 aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het beleid onredelijk is of in strijd met het recht moet worden geacht. De geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven is blijkens artikel 8.9, vijfde lid, van de Wlv een weigeringsgrond voor een aanvraag om een vvgb die betrekking heeft op het beperkingengebied. Aan het belang dat die weigeringsgrond beoogt te beschermen is in het beleid nu juist invulling gegeven door het aantal geluidgevoelige bestemmingen binnen het gebied te beperken. De afweging over de geluidsbelasting heeft plaatsgevonden bij het vaststellen van de zones en het beleid, zodat niet bij elke afzonderlijke aanvraag om een vvgb voor een individuele locatie een geluidsmeting hoeft plaats te vinden. De voorliggende weigering is, gelet op het wettelijke systeem, dan ook te beschouwen als een weigering met het oog op geluidsbelasting als bedoeld in artikel 8.9, vijfde lid, van de Wlv.
5.3
De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eisers betogen voorts dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat in het Lib een limitatief stelsel van weigeringsgronden is opgenomen. Indien sprake is van een van de vijftal genoemde voorbeelden afwijkende situatie dan is blijkens de NvT een verdergaande belangenafweging nodig op hoger niveau omdat ten aanzien van die gevallen bij de totstandkoming van de NvT nog geen afweging is gemaakt. Er is in dit geval nadere besluitvorming door de Staatssecretaris nodig, aldus eisers. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat slechts bijzondere omstandigheden een afwijking van de opgesomde vijf situaties rechtvaardigen.
6.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit dat het in de NvT vastgelegde beleid limitatief van aard is. Hetgeen in dit beleid is neergelegd biedt een mogelijkheid om in samenhang met artikel 8.9 van de Wlv af te kunnen wijken van het Lib. Volgens verweerder zou het ongewenst zijn indien er naast de in de NvT omschreven situaties ook andere situaties, die niet als bijzondere situaties als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb zijn aan te merken, zouden zijn waarin een vvgb kan worden afgegeven. De passage “In andere gevallen is het verlenen van een verklaring van geen bezwaar niet uitgesloten, maar is nadere besluitvorming door de minister van V en W en de minister van VROM vereist.” maakt volgens verweerder geen onderdeel uit van de beleidslijnen. De toelichting op het Lib bevat het volledige beleid, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken en waarbij de bewindspersoon betrokken zal worden. De achtergrond van de passage dient gezocht te worden in het feit dat voor het samengaan van de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM in 2012 een ingewikkelde beslis- en ondertekeningstructuur voor verklaringen van geen bezwaar was overeengekomen. Indien bij de besluitvorming wordt geconstateerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid kunnen nopen, zal in het licht van de NvT, ter nadere besluitvorming, contact met de minister van Infrastructuur en Milieu, in casu de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu worden opgenomen. Het is niet zo dat in alle gevallen waarin sprake is van een van de voorbeeldsituaties afwijkende situatie, het project ter beoordeling aan de Staatssecretaris moet worden voorgelegd. In dit geval heeft verweerder zelf beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden en is de Staatssecretaris niet expliciet betrokken. Deze handelwijze past binnen het gegeven mandaat.
6.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een vvgb in beginsel dient te worden geweigerd indien een aanvraag niet past binnen de categorieën van gevallen zoals die staan vermeld in de NvT. Anders dan eisers veronderstellen, bieden de NvT en het (inmiddels ingetrokken) Mandaatsbesluit geen steun voor de opvatting dat er onder alle omstandigheden nog een nadere afweging dient plaats te vinden op een hoger niveau als de aanvraag niet binnen de opgesomde categorieën past. De zinsnede in de NvT dat in gevallen die niet passen binnen de beleidskaders het verlenen van een vvgb niet is uitgesloten, maar dat dan nadere besluitvorming is vereist, moet als een procedurevoorschrift worden begrepen waarmee de (inherente) afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb is geconcretiseerd. Dit voorschrift moet in redelijkheid als volgt worden gelezen: Slechts indien wordt besloten om een vvgb te verlenen ten aanzien van een aanvraag die niet past binnen de opgesomde categorieën, moet de aanvraag worden voorgelegd aan de Staatssecretaris voor nadere besluitvorming en afweging. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van
17 juli 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5979.
6.4
De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers betogen verder dat uit eerdere besluitvorming van verweerder blijkt dat ook in afwijking van de vijf opgesomde situaties een vvgb kan worden verleend. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt verschillende besluiten van verweerder op aanvragen om een vvgb overgelegd. Uit die besluiten blijkt volgens eisers dat, zo al sprake is van een beleidslijn, deze niet consistent wordt toegepast door verweerder.
Eisers betogen verder dat, zo al sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden om in aanmerking te kunnen komen voor het verlenen van een vvgb, daarvan sprake is. Eiser sub 1 voert in dit verband aan dat een project voor 27 woningen het meest tegemoetkomt aan een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geluid is betrokken. Het project is zowel financieel als maatschappelijk uitvoerbaar. Voor [plaats 2] is de onderhavige ontwikkeling zeer belangrijk en relevant. De dorpskern zit al jaren op slot. Er bestaat grote behoefte aan nieuwe woningen. Er zijn weinig mogelijkheden om aan die behoefte tegemoet te komen. De woningen zijn al verkocht. Er staat voor eiseres sub 2 en de toekomstige bewoners veel op het spel. Eiseres sub 2 voert in dit verband aan dat twee extra woningen in een open gat in het stedelijk gebied (ruimtelijk) aanvaardbaar kunnen worden geacht. Uit een deskundigenrapport van ing. [naam 5] van [adviesburo] B.V. blijkt dat de feitelijke geluidbelasting op de locatie ook met de extra woningen aanvaardbaar is en blijft. Aan de woningen bestaat bovendien een grote behoefte, aangezien zij reeds allemaal zijn verkocht. Het niet kunnen doorgaan van het project zou voor eiseres sub 2 een financiële strop vormen. Ook eiser sub 1 heeft groot belang bij het doorgaan van het project teneinde de levensvatbaarheid van de kernen en de kwantiteit en kwaliteit van het voorzieningenniveau in stand te kunnen houden.
7.2
In het verweerschrift heeft verweerder concreet gereageerd op de besluiten die eisers tot dan toe hadden overgelegd. In zijn brief van 16 oktober 2015 heeft verweerder gereageerd op en uitleg gegeven over het toepassen van het beleid in de gevallen waarvan eisers aanvullend besluiten hadden overgelegd. In de brief heeft verweerder aangegeven dat het beleid en de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden in de loop der jaren strikter is geworden. Er is volgens verweerder geen sprake geweest van een beleidswijziging. Verweerder is het beleid echter gaandeweg, gelet op de te beschermen belangen, steeds strikter gaan toepassen. Voor zover in het verleden in sommige door eisers genoemde gevallen wel een vvgb is afgegeven, heeft verweerder aangegeven dat die situaties thans, gelet op de striktere toepassing van het beleid, anders zouden zijn beoordeeld. Van het inconsequent of willekeurig toepassen van het beleid is volgens verweerder dan ook geen sprake. Volgens verweerder is sprake van een geleidelijke ontwikkeling die redelijk en wenselijk is.
In het bestreden besluit betoogt verweerder dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het afgeven van een vvgb ten behoeve van het bouwen van 27 in plaats van de maximaal toegestane 25 woningen rechtvaardigen. De omstandigheid dat de inwoners van [plaats 2] de situatie qua geluidhinder kennen en, gelet op het feit dat alle 27 woningen inmiddels zijn verkocht, bereid zijn de geluidbelasting voor lief te nemen is volgens verweerder niet relevant. Het beperkingengebied is volgens verweerder mede ingesteld om personen te beschermen tegen geluidbelasting als gevolg van het luchthavenverkeer in de omgeving van Schiphol.
7.3
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd en in de besluiten die zij hebben overgelegd onvoldoende aanknopingspunten om verweerder niet te volgen in diens standpunt inzake de wijze waarop hij het beleid toepast en zoals dat hiervoor onder 7.2 is weergegeven. De rechtbank verwijst ter onderbouwing van haar oordeel derhalve naar verweerders standpunt.
7.4
De rechtbank volgt verweerder voorts in diens standpunt dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat de rechtbank ook in zoverre ter onderbouwing van haar oordeel naar het standpunt van verweerder verwijst.
7.5
De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser sub 1 gericht tegen het besluit van 6 oktober 2015 en het beroep van eiseres sub 2 gericht tegen het besluit van 7 oktober 2015 ongegrond zijn.
9. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen van eisers gericht tegen het bestreden besluit van 23 maart 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser sub 1 gericht tegen het besluit van 6 oktober 2015 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres sub 2 gericht tegen het besluit van 7 oktober 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. B. Veenman, voorzitter, mr. W.B. Klaus en
mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.