ECLI:NL:RBNHO:2016:4533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1570
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor illegale woonwagen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een last onder dwangsom had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Verzoeker was gelast om een woonwagen op zijn perceel te verwijderen, omdat deze zonder de vereiste omgevingsvergunning was geplaatst. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft een verweerschrift ingediend. De voorzieningenrechter overwoog dat handhaving in het algemeen belang is en dat er geen concreet zicht op legalisatie van de woonwagen bestond, aangezien verzoeker geen omgevingsvergunning had aangevraagd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde, zoals de lange wachtlijst voor betaalbare woningen en de financiële situatie van zijn zoon, niet voldoende waren om van handhaving af te zien.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet onevenredig was en dat er geen sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/1570
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. van Rijn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,verweerder
(gemachtigde: mr. E.J.P. Smal-Huijbregts).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker is daarbij gelast binnen zes weken na verzending van het primaire besluit de woonwagen op het perceel [adres] te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- ineens.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor het plaatsen van de woonwagen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist en dat deze niet is verleend, zodat verweerder in beginsel bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.1
Verzoeker stelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de woonwagen kan worden gelegaliseerd. Verweerder dient hierom van handhaving af te zien, aldus verzoeker.
4.2
Verweerder heeft in het primaire besluit beoordeeld of aan verzoeker een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de woonwagen. Verweerder overweegt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen waarschijnlijk niet zal worden verleend omdat het gebruik, wonen, in strijd is met de bestemming “bedrijventerrein van het vigerende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Daarbij worden woonwagens alleen toegestaan op woonwagenstandplaatsen. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van een concreet zicht op legalisatie gezien het voorgaande geen sprake is. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat verzoeker geen verzoek voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een woonwagen bij verweerder heeft ingediend. Van concreet zicht op legalisatie is ook om deze reden geen sprake.
5.1
Verzoeker stelt voorts dat het onbegrijpelijk is dat verweerder eerst na 40 jaar overgaat tot handhaving. Daarbij komt dat handhaving in het geval van verzoeker onevenredig is. De woonwagen wordt thans bewoond door de 24 jarige zoon van verzoeker die nog niet de middelen heeft een eigen huis te kopen. De wachtlijst in de gemeente is voorts lang. Ook zit er een fors vermogen van € 80.000,- in de woonwagen. Verzoeker stelt verder dat niemand last heeft van de woonwagen en dat hij nooit van plan is geweest om illegaal te handelen.
5.2
De voorzieningenrechter ziet in het door verzoeker aangevoerde voorshands geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Verzoeker is inmiddels meer dan een jaar op de hoogte van de illegale situatie en heeft derhalve ruim de tijd gehad in te spelen op de mogelijke consequenties van handhaving, zoals bijvoorbeeld de situatie waarin verzoekers zoon thans komt te verkeren. De gestelde beperkte financiële mogelijkheden van de zoon van verzoeker om andere woonruimte te kopen en de lange wachtlijst voor, naar de voorzieningenrechter begrijpt, een betaalbare huurwoning, zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving had moeten worden afgezien. De omstandigheid dat op het perceel al decennia lang een woonwagen staat, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid, omdat tijdsverloop op zichzelf niet tot het oordeel leidt dat verweerder het recht om te handhaven heeft verwerkt. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1068. De omstandigheid dat de woonwagen een vermogen van € 80.000,- vertegenwoordigd, dat niemand last heeft van de woonwagen en het nooit de intentie van verzoeker is geweest illegaal te handelen leidt niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving had moeten worden afgezien.
6.1
Verzoeker stelt dat verweerder geen consequent handhavingsbeleid heeft ten aanzien van het bedrijventerrein. Zo zijn er meerdere gevallen van illegale bewoning waartegen door verweerder niet wordt opgetreden.
6.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting (nader) toegelicht dat in het geval van verzoeker sprake is van een illegaal gebouw. De door verzoeker aangehaalde gevallen hebben betrekking op illegale bewoning en hebben geen betrekking op een illegaal gebouw. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Deze grond faalt derhalve.
7.1
Verzoeker stelt zich ten slotte op het standpunt dat de hoogte van de last onder dwangsom disproportioneel is. Een dwangsom van een derde van de waarde van de woonwagen is te gortig en overigens niet gemotiveerd.
7.2
Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan een eerdere handhavingszaak waar het ook een illegale woonwagen betrof. Daarnaast dient de dwangsom dermate hoog te zijn dat deze voldoende incentive biedt om de illegale situatie op te heffen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat verzoekers zoon er baat bij heeft in de woonwagen te blijven wonen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op basis van deze motivering in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredig hoog bedrag. De grond faalt derhalve.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.