Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 september 2015
- het proces-verbaal van het op 31 maart 2016 gehouden pleidooi en de daarin vermelde stukken.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
in conventiedat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflater vaststelt, waarbij een lening van € 36.000,-- aan [veweerder/eiser] wordt toegerekend en dit bedrag in mindering strekt op zijn ([veweerder/eiser]) deel.
in reconventiein aanvulling op zijn oorspronkelijke vordering en afgezien van de punten waarop in het tussenvonnis van 9 september 2015 reeds is beslist c.q. de punten waarvan in voormeld tussenvonnis de tussen partijen daarover bereikte overeenstemming is neergelegd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ter verdeling van de nalatenschap van erflater, te bepalen
[eiser/verweerder] heeft zijn stelling dat bij de afwikkeling van de nalatenschap rekening moet worden gehouden met een door erflater aan [veweerder/eiser] verstrekte geldlening ad € 11.000,--, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [veweerder/eiser], niet nader onderbouwd. Nu ter comparitie namens [eiser/verweerder] voorts is verklaard dat wordt afgezien van een bewijsaanbod ter zake van het bestaan van deze lening, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser/verweerder] deze stelling niet handhaaft, zodat daarop niet behoeft te worden beslist”. Daarmee heeft de rechtbank zonder voorbehoud beslist dat bij de verdeling geen rekening behoeft te worden gehouden met de door [eiser/verweerder] gestelde lening, zodat sprake is van een bindende eindbeslissing. Door opnieuw dezelfde stelling in te nemen en te onderbouwen nadat de grenzen van de rechtsstrijd op dit punt in beginsel zijn afgebakend in de processtukken voorafgaand aan de comparitie en ter comparitie en de rechtbank daarover een bindende eindbeslissing heeft gegeven, terwijl [eiser/verweerder] deze onderbouwing bij zijn eerdere stellingname had kunnen en moeten aanvoeren en dit er mede toe strekt dat de rechtbank terug komt van haar bindende eindbeslissing, handelt [eiser/verweerder] in strijd met de eisen van een goede procesorde en met het daarin besloten liggende beginsel van concentratie van het processuele debat. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling van [eiser/verweerder].