In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Bergen. De zaak betreft een handhavend optreden tegen een bijgebouw dat zonder omgevingsvergunning is opgericht op het perceel van de verzoeker. Het college heeft de verzoeker gelast het bijgebouw te verwijderen, met een dwangsom van € 10.000,- bij gebreke daarvan. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker het bijgebouw heeft opgericht zonder de benodigde vergunning, en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. De verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat hij in het buitenland verbleef vanwege een familieomstandigheid. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er, ondanks de verstrijken van de begunstigingstermijn, voldoende spoedeisend belang aanwezig is om het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het bijgebouw niet in het achtererfgebied is gelegen en derhalve niet vergunningvrij is. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.