ECLI:NL:RBNHO:2016:5922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
C/15/230768 / HA ZA 15-562
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van toezegging door de gemeente in verband met bestemmingsplan voor stacaravan

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de gemeente Haarlem wegens het niet nakomen van een toezegging met betrekking tot het bestemmingsplan voor een terrein waar zijn stacaravan was gesitueerd. Eiser heeft in 1982 een stacaravan gehuurd van Van Elk Holding B.V. en heeft deze in de loop der jaren aangepast. In 2010 is het bestemmingsplan 'Liewegje' vastgesteld, maar de gemeente heeft erkend dat er in de fase tussen het ontwerp en de vaststelling van het bestemmingsplan iets mis is gegaan, waardoor de aanduiding voor de stacaravan niet correct is opgenomen. Eiser heeft zijn stacaravan uiteindelijk moeten ontruimen en stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet kan terugvallen op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan, omdat er een toezegging is gedaan die niet is nagekomen. De rechtbank benadrukt dat de schade in dit geval moet worden gezien als het verlies van een kans om op het terrein te blijven wonen totdat de beoogde woningbouw gerealiseerd zou zijn. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van partijen over de toewijsbaarheid van de vordering en het causaal verband tussen de niet-nakoming van de toezegging en de gestelde schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/230768 / HA ZA 15-562
Vonnis van 20 juli 2016
in de zaak van

1.[eiser1],

2.
[eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.W. Spanjer te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Boesveld te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser1] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2016 en de daarin genoemde stukken
  • de brief van 2 mei 2016 van mr. Boesveld voornoemd met een opmerking over de inhoud van het proces-verbaal van comparitie, die aan het proces-verbaal gehecht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1982 heeft [eiser1] een stacaravan, bestemd voor permanente bewoning, gehuurd van Van Elk Holding B.V. (hierna: Van Elk) op een terrein gelegen aan het Liewegje te Haarlem. Op 10 augustus 1985 zijn Van Elk en [eiser1] een huurovereenkomst aangegaan voor de huur van de grond, die inmiddels in eigendom was overgegaan aan Van Elk. De stacaravan die Van Elk had geplaatst is vervangen door een stacaravan die eigendom is van [eiser1]. [eiser1] heeft deze in de loop der tijd van een uitbouw voorzien.
2.2.
Op 10 oktober 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser1] en de gemeente, waar onder meer de juridisch-planologische status van de stacaravan ter sprake is gekomen.
2.3.
Naar aanleiding van de onder 2.2 genoemde bespreking heeft de gemeente aan [eiser1] bij brief van 8 januari 2009 onder meer als volgt geschreven:
Op 10 oktober 2008 heeft u een gesprek gehad met mevrouw mr. [A.], mevrouw
[B.] en de heer [C.] van de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving.
(…)
Tijdens het gesprek heeft u stukken aan ons overgelegd waaruit naar uw mening blijkt dat uw stacaravan niet illegaal is. Eén van deze stukken is de nota ‘Plan van aanpak handhaving bestemmingsplan Zuiderpolder mbt Liewegje e.o.’ van het college gedateerd 14 oktober 1997. (…)
In de nota is onder andere het volgende besloten:
Met betrekking tot het gebied Liewegje/Lieoever, als weergegeven op bijgevoegde kaart, te besluiten:
  • Alle daarop aangegeven bouwwerken toe te staan en de daarop weergegeven situatieaan te merken als de legale situatiemet ingang van de datum van dit B&W-besluit;
  • (…)
Conclusie
Uw stacaravan staat weergegeven op de kaart en wordt dus aangemerkt als legaal. (…)
Ontwerpbestemmingsplan Liewegje
Naar aanleiding van deze bevindingen zal uw stacaravan in het ontwerpbestemmingsplan worden opgenomen behoudens de illegale uitbouw.
(…)
2.4.
In een brief van 14 januari 2010 van de wethouder van Ruimtelijke Ontwikkeling, Volkshuisvesting, en Verkeers- en Vervoersbeleid van de gemeente aan de leden van de commissie Ontwikkeling met als onderwerp:
tussenbericht bestemmingsplannen Liewegje en Leidsebuurtis onder meer als volgt vermeld:
(…)
Bestemmingsplan Liewegje
(…) Voor het Van Elk terrein wordt de huidige bedrijfsbestemming opgenomen (inclusief een aanduiding woonwagenstandplaats (wp) in verband met de woonwagen die daar al jaren staat). Als er een voor alle partijen acceptabele invulling voor het van Elk-terrein ligt, wordt die ontwikkeling met een apart postzegelbestemmingsplan mogelijk gemaakt. (…)
2.5.
Bij besluit van 16 december 2010 is het bestemmingsplan “Liewegje” door de gemeenteraad van Haarlem vastgesteld. Het plan voorzag in een actuele juridisch-planologische regeling ten behoeve van een nader afgebakend gebied gelegen ten oosten van de binnenstad van Haarlem, onder meer bevattende het “Van Elk-terrein”. In het plan is de standplaats voor [eiser1] opgenomen onder de aanduiding sw-stc (specifieke vorm van wonen - stacaravan). Het besluit is met ingang van 18 februari 2011 ter visie gelegd.
2.6.
Van Elk Transport Haarlem B.V. en Van Elk in persoon hebben bij brief van 24 maart 2011 beroep aangetekend tegen het onder 2.5 vermelde besluit. Bij uitspraak van 1 februari 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 december 2010 vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming “Recreatie (R)” en onder meer als volgt overwogen:
(…)
2.2.3.
Het plandeel waaraan de aanduiding “specifieke vorm van wonen – stacaravan” is toegekend is, anders dan in het ontwerpplan, in het vastgestelde plan gelegen binnen de bestemming “Recreatie (R)”. Gelet op artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor recreatie aangewezen gronden niet mede bestemd voor stacaravan. Gelet daarop komt aan de aanduiding “specifieke vorm van wonen – stacaravan” geen betekenis toe.
(…)
2.7.
In een brief van 17 april 2012 aan Hanson Bedrijfsmakelaars, de makelaar van Van Elk, van de Teammanager Ruimtelijke Plannen van de gemeente is onder meer als volgt vermeld:
(…) De gemeente staat positief tegenover het omzetten van de bedrijfsbestemming op het Van Elkterrein naar een woonbestemming. Er ligt hiervoor inmiddels een begin van een stedenbouwkundig kader.
Om de ontwikkelingen mogelijk te maken moet een bestemmingsplan worden opgesteld. Aangezien het Liewegje buiten de verstedelijkingscontour ligt moet er een akkoord (ontheffing) liggen van de Provincie (…), voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure kan worden gebracht. De gemeente zal zich sterk maken om dit akkoord ook daadwerkelijk te krijgen, maar kan hiervoor uiteraard geen garanties geven.
Zolang de stacaravan op het terrein aanwezig is, is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet gegarandeerd. De gemeente heeft aangegeven pas te kunnen starten met de voorbereidingen van het bestemmingsplan als die uitvoerbaarheid wel is gegarandeerd. (…)
Zodra de stacaravan geen belemmering meer vormt voor de uitvoerbaarheid van het op te stellen bestemmingsplan, zal tijd ingepland worden bij de noodzakelijke disciplines om het bestemmingsplan te gaan opstellen. (…)
2.8.
Na afwijzing van een daartoe strekkende vordering van Van Elk door de kantonrechter is [eiser1] in appel bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2014 veroordeeld tot ontruiming van de grond. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:
(…)
2.4
Willen de grieven kunnen slagen dan dient voldaan te zijn aan de eisen voor een standplaats die zijn neergelegd in artikel 7:236 BW. Allereerst moet de kavel waar het om gaat zijn bestemd voor het plaatsen van een woonwagen. Die wordt niet alleen bepaald door hetgeen partijen overeengekomen maar (met name) door de vraag of de kavel de administratiefrechtelijke bestemming standplaats heeft verkregen. In het vigerende bestemmingsplan, zo heeft de kantonrechter onbestreden vastgesteld (…), rust op het gehuurde deels de bestemming “bedrijfsdoeleinden” en deels de bestemming “uit te werken recreatieve doeleinden”. De gemeente Haarlem en de provincie Noord-Holland zijn doende het gebied waar het gehuurde ligt te herontwikkelen.
Volgens [eiser1] zou indien hij daarom zou verzoeken, een standplaatsvergunning worden verleend.
Niet is derhalve in geschil dat het gehuurde thans niet de bestemming standplaats heeft. Hetgeen [eiser1] verder opmerkt ter ondersteuning van zijn stelling dat wel sprake is van een standplaats, is niet (althans voldoende) met feitelijkheden onderbouwd en dient derhalve te worden gepasseerd. De conclusie kan geen andere zijn dan het gehuurde geen kavel is die bestemd is voor het plaatsen van een woonwagen. Nu niet voldaan is aan deze eis van artikel 7:230 BW kan dit artikel geen toepassing vinden, zodat de grieven falen. De kantonrechter heeft derhalve met juistheid voor recht verklaard dat alleen de artikelen 7:201 – 7: 230 BW op de huurovereenkomst van toepassing zijn. Het vonnis zal daarom in zoverre worden bekrachtigd.
(…)
Volgens Van Elk Holding is de gemeente Haarlem inmiddels bereid mee te werken aan de door haar voorgestane planonwikkeling. Zij verwijst in dat verband naar een brief van de gemeente van 17 april 2012 (…)
Uit de brief blijkt naar het oordeel van het hof weliswaar niet dat Van Elk Holding thans op korte termijn met de door haar gewenste planontwikkeling kan beginnen, maar wel dat de gemeente welwillend staat tegenover de plannen van Van Elk Holding, zij het dat de stacaravan een belemmering vormt. Nu het gehuurde niet kan worden aangemerkt als standplaats komt aan [eiser1] niet de daarbij behorende huurbescherming toe. (…) De belangen van Van Elk Holding afwegend tegen het langdurige maar niet-gelegaliseerde woonbelang van [eiser1], komt het hof tot de conclusie dat Van Elk-holding voldoende belang heeft bij de opzegging van de huurovereenkomst (…)
2.9.
[eiser1] heeft het perceel uiterlijk 31 augustus 2014 ontruimd en de stacaravan afgebroken.
2.10.
Bij brief van 24 oktober 2014 heeft [eiser1] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade doordat de gemeente een toezegging niet is nagekomen en er een verband bestaat met de uiteindelijke gedwongen ontruiming van de caravan en het perceel.
2.11.
Thans bewoont [eiser1] een woning aan de [adres], op basis van een tijdelijk huurcontract met een opzegtermijn van vier weken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] vordert – samengevat – veroordeling van de gemeente tot betaling van € 146.799,00, vermeerderd met rente en kosten, alsmede om aan [eiser1] te voldoen een bedrag van € 29,00 per maand vanaf 31 augustus 2014 totdat de huur van de woning aan de [adres] is beëindigd, alsmede het verschil tussen de huurprijs van de standplaats van € 40,00 per maand en de huurprijs van een toekomstige huurwoning, nadat de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres] is beëindigd en [eiser1] een nieuwe huurwoning heeft betrokken.
3.2.
[eiser1] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij schade lijdt als gevolg van het niet nakomen van een toezegging door de gemeente, doordat de gemeente een fout heeft gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan voor het terrein waarop hun stacaravan gesitueerd was.
3.3.
De gemeente voert als verweer aan dat op grond van de leer van de formele rechtskracht van overheidsbesluiten de vorderingen van [eiser1] moeten worden afgewezen. [eiser1] heeft immers, zo stelt de gemeente, geen beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit van 16 december 2010, zodat het bestemmingsplan “Liewegje” jegens [eiser1] voor rechtmatig moet worden gehouden. Voorts betwist de gemeente dat sprake is van het niet nakomen van een toezegging. Daartoe stelt de gemeente dat nimmer is toegezegd dat het bestemmingsplan zodanig zou worden aangepast dat sprake zou zijn van een woonwagenstandplaats. In de brief vermeld onder 2.4 is, aldus de gemeente, sprake van een verschrijving. De wethouder heeft bedoeld dat in een gewijzigd ontwerpbestemmingsplan, een aanduiding sw-stc (specifieke vorm van wonen - stacaravan) zal worden opgenomen. Bovendien is de brief gericht aan de commissie en niet aan [eiser1], zodat [eiser1] daaraan geen rechten kan ontlenen.
Subsidiair voert de gemeente aan dat het vereiste causaal verband ontbreekt tussen de gestelde schade en het handelen van de gemeente en betwist zij de omvang van de gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit HR 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1683) volgt dat een vordering tot vergoeding van schade die het gevolg is van de gestelde niet nakoming van een toezegging dat een bepaalde bestemming in een ontwerpbestemmingsplan zou worden opgenomen bij de civiele rechter niet behoeft af te stuiten op de omstandigheid dat dat bestemmingsplan formele rechtskracht heeft gekregen, nu beoordeling van die vordering op die grondslag niet noopt tot het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van dat plan. De schade bestaat in zo’n geval in het verlies van een kans.
4.2.
Voor zover de grondslag van Giesbergens vordering inhoudt dat de gemeente heeft toegezegd om voor het perceel de bestemming
woonwagenstandplaatsin het ontwerpbestemmingsplan op te nemen geldt dat [eiser1] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat die toezegging is gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser1] dat uit de uitlatingen van de gemeente niet mogen afleiden. Onweersproken staat vast dat de aanduiding “woonwagenstandplaats” niet rustte op het betreffende terrein en uit niets blijkt dat de gemeente die aanduiding ooit heeft overwogen. De gemeente stelt bovendien onweersproken dat het perceel waarop de stacaravan van [eiser1] was gesitueerd nooit als woonwagenstandplaats in gebruik is geweest. Voorts komt de term in de onder 2.3 vermelde brief aan [eiser1] niet voor.
Daar komt bij dat de gemeente een administratiefrechtelijke legalisatie van de bestaande situatie beoogde. Niet gezegd kan worden dat die slechts praktische betekenis heeft indien daarbij tevens de bestemming van het terrein wordt gewijzigd. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de betrokkenen ervan op de hoogte waren, of zich ervan bewust hadden moeten zijn, dat [eiser1] in verband met de omstandigheid dat ze huurden de aanduiding woonwagenstandplaats, zijnde de sterkste status wat betreft huurbescherming, nodig had om te kunnen blijven zitten.
[eiser1] heeft uit de uitlatingen van de gemeente dus niet meer mogen afleiden dan de toezegging dat het verblijf van [eiser1] op het terrein administratiefrechtelijk zou worden gelegaliseerd. Met opname van de aanduiding “sw-stc”, indien correct in het plan opgenomen, kon aan die toezegging worden voldaan.
4.3.
Voor zover de grondslag van de vordering moet worden opgevat in de zin dat [eiser1] daarmee bedoelt dat de gemeente heeft toegezegd dat “sw-stc” als toegelaten gebruik van het betrokken perceel in het nieuwe bestemmingsplan zal worden opgenomen, stelt de rechtbank vast dat die toezegging is gedaan, zoals door de gemeente ook is erkend. De gemeente heeft ook erkend dat in de fase tussen het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan in planologisch technische zin iets is misgegaan waardoor de aanduiding op de plankaart in het vastgestelde plan niet meer aansloot op de voorschriften. De vraag is wat de consequentie daarvan moet zijn.
4.4.
De toezegging de stacaravan als “sw-stc” op te nemen houdt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen in dat die gebruiksmogelijkheid in het ontwerpbestemmingsplan moet worden opgenomen, maar ook dat het college van B&W zich inspant om te verzekeren dat zij in het aan de gemeenteraad voorgelegde plan is en blijft opgenomen. Een weigering van de gemeenteraad om dat door het college B&W voorgestelde gebruik in het plan op te nemen, brengt niet mee dat in strijd met genoemde toezegging is gehandeld.
Maar daarvan moet worden onderscheiden het geval dat in onderhavige procedure voorligt, dat zich daardoor kenmerkt dat B&W in de veronderstelling verkeerden dat zij een plan met het hiervoor genoemde gebruik als toegezegd aan de Raad voorlegden, maar deze veronderstelling achteraf onjuist blijkt te zijn. Het gaat immers niet aan dat de gemeente [eiser1] verwijt dat hij maar beter had moeten opletten, waar de gemeente dat zelf niet heeft gedaan. Dit geval moet daarom gelijk worden gesteld aan het geval waarin de toezegging van meet af aan niet is nagekomen.
Het beroep van de gemeente op de formele rechtskracht van het onder 2.5 vermelde besluit van 16 december 2010, wordt dan ook verworpen.
4.5.
Voor de verdere beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering van [eiser1] is van belang in hoeverre sprake is van een causaal verband tussen de niet nakoming van de toezegging, als hiervoor opgevat, en de door [eiser1] gestelde schade.
Uit het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad volgt dat in een geval als het onderhavige als schade moet worden beschouwd het verlies van een kans en wel, in dit geval, de kans dat [eiser1] op het terrein had kunnen blijven wonen totdat de door Van Elk en de gemeente beoogde ontwikkeling van het terrein voor woningbouw haar beslag had kunnen krijgen.
4.6.
Bij het schatten van de hoegrootheid van die kans verdient het volgende opmerking. Allereerst moet aangenomen worden dat voorlegging van het plan aan de Raad overeenkomstig de aan [eiser1] gedane toezegging zou hebben geleid tot vaststelling van een plan waarin het gebruik van het betrokken terrein voor plaatsing van een stacaravan met de aanduiding “sw-stc” was opgenomen. Ten tweede is aannemelijk dat Van Elk tegen de vaststelling van dat plan beroep zou hebben ingesteld. Van Elk heeft immers beroep ingesteld tegen het door de Raad vastgestelde bestemmingsplan in de veronderstelling dat de aanduiding “sw-stc” juridisch effect had, zodat moet worden aangenomen dat Van Elk dat in geval van vaststelling van het plan overeenkomstig de toezegging evenzeer zou hebben gedaan.
4.7.
Niet duidelijk is hoe de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op dit beroep zou hebben beslist. Gegeven de omstandigheid dat de vaststelling van het plan voor de betrokken onderdelen een conserverende strekking had en dat de beoogde woningbouwplannen in een volgend plan zouden worden opgenomen, is niet uitgesloten dat het beroep van Van Elk ongegrond zou zijn verklaard. Vervolgens is dan van belang hoe groot de kans is dat het hof in andere zin zou hebben beslist indien [eiser1] zich had kunnen beroepen op een bestemmingsplan waarin de aanwezigheid van de stacaravan was toegestaan. De rechtbank sluit niet uit dat die omstandigheid het hof er toe had gebracht om te oordelen dat Van Elk niet het rechtens vereiste belang bij ontruiming had. Blijkens het arrest van 11 februari 2014 heeft het hof het belang van Van Elk immers afgewezen tegen het langdurige maar
niet-gelegaliseerdewoonbelang van [eiser1].
Verder zou de sub 2.7 vermelde brief van de gemeente aan Van Elk, die in de motivering van het hof een cruciale rol speelt, dan niet dezelfde inhoud hebben gehad.
4.8.
Het debat tussen partijen heeft zich niet gericht op de hiervoor vermelde aspecten, terwijl die van belang zijn voor de nog te nemen beslissingen. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen teneinde partijen in staat te stellen zich over die beide onderwerpen uit te laten, eerst [eiser1], daarna de gemeente. Ook zullen zij zich kunnen uitlaten over de vraag op welke termijn [eiser1] het terrein zou hebben moeten verlaten indien de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep ongegrond zou hebben verklaard en het hof de ontruimingsvordering zou hebben afgewezen en over de eventuele faciliteiten waarop [eiser1], als in dat geval legaal bewoner, aanspraak had kunnen maken.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 augustus 2016voor het nemen van een akte door [eiser1] over hetgeen is vermeld onder 4.7 t/m 4.8, waarna de gemeente op de rol van
12 oktober 2016een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 802