ECLI:NL:RBNHO:2017:10147

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van boete Zorgverzekeringswet wegens niet ontvangen aanmaning door gedetineerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde mr. M.J.N. Vermeij, en verweerder, het Centraal Administratiekantoor (CAK), als rechtsopvolger van Zorginstituut Nederland. Eiser had een boete van € 366,99 opgelegd gekregen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) omdat hij niet binnen drie maanden na een aanmaning een zorgverzekering had afgesloten. Eiser betwistte de ontvangst van de aanmaning, die op 15 juli 2016 was verzonden naar de Penitentiaire Inrichting waar hij verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanmaning niet aangetekend was verzonden en dat er twijfels bestonden over de ontvangst ervan. Eiser's ontkenning van ontvangst werd door de rechtbank als geloofwaardig aangemerkt, mede gezien de problemen met postverdeling binnen de Penitentiaire Inrichting. De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor het opleggen van de boete, omdat de aanmaning eiser niet had bereikt.

De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/2114
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.N. Vermeij),
en
het Centraal Administratiekantoor (CAK), als rechtsopvolger van Zorginstituut Nederland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een boete opgelegd van € 366,99, omdat hij niet binnen drie maanden na de aanmaning van 15 juli 2016 een zorgverzekering heeft afgesloten.
Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,00;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,00,- aan eiser vergoedt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Verweerder heeft gesteld dat eiser bij brief van 15 juli 2016 schriftelijk is aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. In die brief is vermeld dat indien eiser binnen drie maanden geen gevolg geeft aan deze aanmaning, hem een boete zal worden opgelegd. Deze brief is niet aangetekend verzonden naar het adres [adres] te [locatie] , te weten het adres van de Penitentiaire Inrichting (PI) te [locatie] .
2. Eiser heeft de ontvangst van deze brief betwist.
3. Verweerder heeft de ontkenning van eiser van de ontvangst van de brief als ongeloofwaardig aangemerkt. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de brief naar het op dat moment geldende adres uit de basisregistratie personen is gestuurd en dat uit de door verweerder overgelegde verzendadministratie kan worden afgeleid dat de brief op 15 juli 2016 naar dit adres is verzonden. Gelet op die omstandigheden dient te worden aangenomen dat de brief eiser heeft bereikt.
4. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Uit de verzendadministratie kan weliswaar worden afgeleid dat de brief naar de PI in [locatie] , waar eiser op dat moment verbleef, is verzonden, maar daarmee kan nog niet worden aangenomen dat de brief eiser ook daadwerkelijk heeft bereikt. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard, dat met de postverdeling binnen een PI nogal eens wat mis gaat. Daarbij komt dat verweerder zich er niet van heeft vergewist hoe de postverdeling binnen de PI is geregeld. De door verweerder aangehaalde jurisprudentie kan dan ook niet worden toegepast in deze zaak. De ontkenning van de ontvangst van de brief door eiser kan in dit geval niet als ongeloofwaardig worden aangemerkt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de aanmaning eiser niet heeft bereikt. Dit betekent dat er geen grondslag is voor het opleggen van een boete.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 9b van de Zvw. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het besluit van 24 oktober 2016 wordt herroepen. Dat betekent dat de boete vervalt. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.