ECLI:NL:RBNHO:2017:10543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
HA RK 17/170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.W. Koenis. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 7 september 2017, bijna een maand na de zitting die op 9 augustus 2017 had plaatsgevonden. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een wrakingsverzoek zo snel mogelijk na het bekend worden van de feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken, moet worden ingediend. De verzoeker had ter zitting zijn onvrede geuit over de wijze waarop de rechter de zitting had geleid en voelde zich onheus bejegend. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen geldige reden had aangevoerd voor de vertraging in de indiening van het verzoek. Hierdoor werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, en werd er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek gedaan. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer : HA RK 17/170
Beslissing van 27 oktober 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.W. Koenis,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief gedagtekend 4 september 2017, door de rechtbank ontvangen op 7 september 2017, de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuursrecht, team belastingrecht, aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 16/4952, HAA 16/4953 en HAA 16/4954, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 23 oktober 2017. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Voorts zijn verschenen de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Wassenaar-Payens.

2.Het standpunt van verzoeker/ster

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek de gang van zaken ter zitting beschreven en heeft ter zitting van de wrakingskamer zijn contacten met de griffier na afloop van de hoofdzaken geschetst en aan de hand daarvan uiteengezet waarom hij de rechter partijdig acht.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer ziet zich gesteld voor de vraag of het verzoek ontvankelijk is, nu vast staat dat de betreffende zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017 en eerst op 7 september 2017 het wrakingsverzoek is ontvangen.
3.2.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op
grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het eerste lid van artikel 8:16 van de Awb is bepaald dat het wrakingverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden.
3.3.
Uit het verzoek, zoals ter zitting toegelicht, blijkt dat verzoeker zich onheus bejegend voelde omdat de rechter ter zitting nauwelijks vragen stelde aan de wederpartij. Ook voelde hij zich overvallen door de op zitting door de rechter gestelde vraag of hij zijn beroepen wilde handhaven. In zijn idee over de partijdigheid van de rechter voelde verzoeker zich gesterkt door de uitlatingen van de griffier zoals hij die heeft opgevat in telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden op 28 en 31 augustus 2017.
3.4
Op grond van het verzoekschrift en de ter zitting daarop gegeven toelichting moet worden geoordeeld dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond, zich voornamelijk hebben voorgedaan ter zitting van 9 augustus 2017. Verzoeker heeft geen omstandigheid aangevoerd die rechtvaardigt dat het verzoek pas op 7 september 2017 is ingekomen. Dit betekent dat verzoeker zijn wrakingsverzoek op (of zeer kort na) die zitting had moeten indienen. De wrakingskamerwijst in dit verband op de uitspraken van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 3 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1393) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2719). Nu verzoeker een wrakingsverzoek pas na bijna een maand heeft ingediend, is het te laat ingediend.
3.5.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan ook niet toe.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
4.1
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaken daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van het team belastingrecht, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, mr. A.A.F. Donders en mr. J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van E.H. Mazel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.