ECLI:NL:RBNHO:2017:11044
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Restitutie van examengeld in het kader van de Wet inburgering buitenland en de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de kosten die in rekening waren gebracht voor het afleggen van het examen op grond van de Wet inburgering buitenland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in totaal € 900,- aan examengeld had betaald voor vier pogingen om het basisexamen inburgering buitenland af te leggen, waarvan hij uiteindelijk vrijstelling kreeg voor het examen. De Minister had in eerdere besluiten een restitutie van € 200,- en een proceskostenvergoeding van € 496,- toegekend, maar de eiser was van mening dat hij recht had op een hogere restitutie.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015 betrokken, waarin werd geoordeeld dat de kosten van het examen een onevenredig hoge drempel kunnen vormen voor gezinshereniging. De rechtbank oordeelde dat de Minister met het verlagen van de examenkosten en de restitutie van teveel in rekening gebrachte kosten de juiste gevolgen had verbonden aan het arrest. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn standpunt dat het steeds opnieuw afleggen van het gehele examen als een onevenredige belemmering voor gezinshereniging moest worden aangemerkt.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, maar oordeelde wel dat er aanleiding was om de Minister te veroordelen in de proceskosten van de eiser, die op € 990,- werden vastgesteld. De rechtbank droeg de Minister ook op het door de eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.