ECLI:NL:RBNHO:2017:11208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
HAA 16/3176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag vennootschapsbelasting en verrekenbare verliezen in geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014. De eiseres, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 19 december 2015 was opgelegd, waarbij belastingrente van € 249 in rekening was gebracht. Eiseres stelde dat het belastbaar bedrag op nihil moest worden vastgesteld, terwijl de verweerder, de inspecteur, het belastbaar bedrag op € 26.613 handhaafde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag vennootschapsbelasting 2013 een mededeling bevatte over nog te verrekenen verliezen, maar dat deze mededeling geen in rechte te beschermen vertrouwen wekte dat het gehele verlies van € 153.838 in 2014 verrekenbaar zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrijval van de schuld van eiseres aan [B] B.V. in 2014 terecht had plaatsgevonden, omdat het goed koopmansgebruik vereiste dat de winst werd genomen op het moment dat het vaststond dat de schuld niet of niet volledig zou worden voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/3176

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2017 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres,

(gemachtigde [C] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 19 december 2015 voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 249.
Eiseres heeft daartegen op 18 januari 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 9 mei 2016 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overlegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2017. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen H. Roerdink.

Feiten

1. [X] B.V. is opgericht op [datum] en heeft haar statutaire zetel in [A] .
2. De aanslag vennootschapsbelasting 2013, gedagtekend 7 maart 2015, is opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Op de aanslag is op de tweede pagina vermeld:

“Mededeling nog verrekenbare verliezen:

Het totaalbedrag van de niet verrekende verliezen bedraagt thans € 153.838. Het is opgebouwd uit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.”
3. In de aangifte vennootschapsbelasting 2014 heeft eiseres een buitengewone bate opgenomen van € 150.576, bestaande uit een gedeeltelijke vrijval van een schuld, nominaal groot zijnde € 245.439 jegens [B] B.V. De belastbare winst volgens de aangifte bedroeg € 144.283 en na verrekening met € 144.283 aan verrekenbare verliezen bedroeg het belastbaar bedrag nihil.
4. Bij de aanslag vennootschapsbelasting 2014, gedagtekend 19 december 2015, is slechts € 117.670 aan verlies verrekend omdat een bedrag van € 26.613 aan verliezen 2003 in verband met het verstrijken van de in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet VPB 1969) opgenomen negenjaarstermijn in 2014 niet langer verrekenbaar was. Het belastbaar bedrag is dienovereenkomstig bepaald op € 26.613. Bij de aanslag is een bedrag van € 249 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. Op 13 april 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2014 ingestelde bezwaar. In het verslag van dit gesprek is, voor zover hier van belang, vermeld:
“De schuld die dit jaar is vrijgevallen betreft de rente die [X] B.V. schuldig was aan [b] B.V. inzake het project. Volgens de heer [C] is deze schuld in 2010 verjaard. De schuldeiser heeft nimmer incassomaatregelen genomen. Als zij zich er al op zou beroepen zou de heer [C] zich beroepen op een vordering die hij op [B] B.V. heeft van ongeveer € 270.000 (€ 600.000 -/- € 330.000 hypotheek).”
en
“Verder geeft de heer [C] te kennen dat hij de servicemededeling nog te verrekenen verlies op het aanslagbiljet verwarrend vindt. De heer [C] verkeerde in de veronderstelling dat het bedrag dat op het aanslagbiljet 2013 staat in 2014 nog volledig verrekenbaar is. Wij hebben de heer [C] uitgelegd dat het de stand van het nog te verrekenen verlies ultimo 2013 is maar dat daarmee niet gezegd is dat dat dan ook in 2014 nog verrekenbaar is. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat een voorgaand jaar herzien wordt. Dan kan het verlies nog weer wel verrekenbaar zijn in dat oudere jaar. Daarom kan het verlies op bijvoorbeeld de servicemededeling 2013 niet verminderd worden met verlies dat in 2014 niet meer verrekenbaar is.”

Geschil

6. In geschil is of het belastbaar bedrag 2014 op nihil bepaald dient te worden, zoals eiseres stelt, of op € 26.613 gehandhaafd dient te worden, zoals verweerder bepleit, en of de gevorderde belastingrente dienovereenkomstig dient te worden verminderd tot nihil.
7. Eiseres voert aan:
a. dat verweerder door op de aanslag 2013 een bedrag aan nog te verrekenen verliezen van € 153.838 te vermelden bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat dit bedrag aan verliezen in 2014 te verrekenen zou zijn;
b. dat indien dit standpunt niet gehonoreerd wordt, er tot een bedrag van € 26.613 een lagere vrijval van de schuld aan [B] B.V. in aanmerking moet worden genomen zodat de belastbare winst 2014 € 117.670 bedraagt en het belastbare bedrag 2014 nihil.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
8. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

9. De wettelijke regeling wat betreft de verrekening van verliezen is duidelijk. Verliezen worden, voor zover hier van belang, ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Wet VPB 1969, verrekend met belastbare winsten van de negen volgende jaren, mits het verlies is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
10. Niet in geschil is dat van het ultimo 2013 nog aanwezige verlies van € 153.838, een bedrag van € 36.168 afkomstig was uit het jaar 2003. Dit verlies was in 2014 (en 2013) derhalve niet meer verrekenbaar.
11. Het feit dat op het aanslagbiljet 2013 een bedrag aan nog niet verrekende verliezen van € 153.838 was vermeld doet hier niet aan af, te meer niet daar expliciet is vermeld dat dit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen betreft. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarom aan deze enkele mededeling van het bedrag aan verliezen geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat in afwijking van de wettelijke regeling het gehele verlies van € 153.838 in 2014 nog verrekenbaar zou zijn. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verweerder vertrouwen heeft gewekt dat er in 2014 een verlies van € 153.838 verrekenbaar zou zijn.
12. Voor zover eiseres betoogt dat van de schuld jegens [B] B.V. alsnog een bedrag van € 26.613 niet dient vrij te vallen ten gunste van de belastbare winst 2014 stelt de rechtbank voorop dat goed koopmansgebruik pas verplicht tot het nemen van winst indien vaststaat of zo goed als zeker is dat een schuld niet of niet volledig zal worden voldaan en de omvang van het ter zake daarvan verkregen voordeel vaststaat (vgl. Hoge Raad 14 juni 2000, nr. 35550, ECLI:NL:HR:2000:AA6212).
13. Naar het oordeel van de rechtbank was op 31 december 2014 zo goed als zeker dat de schuld aan [B] B.V. niet zou worden voldaan. Immers, eiseres heeft zelf gesteld dat de vordering van [B] B.V. verjaard was, dat [B] B.V. nimmer invorderingsmaatregelen jegens haar heeft genomen en dat, indien [B] B.V. haar vordering zou hebben getracht op te eisen, zij zelf nog een tegenvordering van € 270.000 jegens [B] B.V. geldend zou kunnen maken. De vrijval van de schuld voor een bedrag van € 150.576 heeft derhalve terecht in 2014 plaatsgevonden.
14. Het beroep van eiser is tevens gericht tegen de belastingrente (eiser noemt het per abuis invorderingsrente) ten bedrage van € 249. Nu hiertegen geen afzonderlijke argumenten naar voren zijn gebracht en omdat gelet op het voorgaande de aanslag in stand blijft, faalt het beroep ook in zoverre.
15. Uit het vorenstaande volgt dat het gelijk aan verweerder is en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet bij deze uitkomst van het geding geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, mr. A.A. Fase en
mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2017.
griffier oudste rechter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen, in zijn plaats tekent de oudste rechter.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.