ECLI:NL:RBNHO:2017:2347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot seksuele dienstverlening en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een belastingplichtige werkzaam in de seksuele dienstverlening, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2009 tot en met 2013, alsook tegen navorderingsaanslagen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (zvw). De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan haar administratieverplichting voldeed, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiseres had haar stellingen niet met bewijs onderbouwd, waardoor zij niet slaagde in de verzwaarde bewijslast. De inspecteur had de belastbare inkomens gebaseerd op een theoretische omzetberekening, die de rechtbank redelijk achtte. De rechtbank heeft de vergrijpboeten verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de schatting van de belastbare inkomens niet te hoog vastgesteld. De beroepen van eiseres werden deels gegrond verklaard, maar de navorderingsaanslagen en de meeste boeten werden gehandhaafd. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/3610 tot en met 15/3614 en 15/3616 tot en met 15/3620

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2017 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en boeten opgelegd onder gelijktijdige vaststelling van beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente:
- met dagtekening 28 maart 2015 voor het jaar 2009, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.994. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 12.801 en een bedrag van € 3.459 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3610);
- met dagtekening 28 maart 2015 voor het jaar 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.846. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 16.744 en een bedrag van € 3.606 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3612);
- met dagtekening 28 maart 2015 voor het jaar 2011, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.535. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 13.905 en een bedrag van € 2.275 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3614);
- met dagtekening 28 maart 2015 voor het jaar 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.870. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 15.466 en een bedrag van € 1.667 aan belastingrente in rekening gebracht (HAA 15/3617);
- met dagtekening 6 juni 2015 voor het jaar 2013, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.617. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 806 aan belastingrente in rekening gebracht (HAA 15/3619).
Verweerder heeft aan eiseres tevens de volgende navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: zvw) en boeten opgelegd onder gelijktijdige vaststelling van beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente:
- met dagtekening 14 maart 2015 voor het jaar 2009, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 776 en een bedrag van € 256 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3611);
- met dagtekening 14 maart 2015 voor het jaar 2010, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 821 en een bedrag van € 209 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3613);
- met dagtekening 14 maart 2015 voor het jaar 2011, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 944 en een bedrag van € 189 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/3616);
- met dagtekening 14 maart 2015 voor het jaar 2012, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.064. Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd van € 1.251 en een bedrag van € 160 aan belastingrente in rekening gebracht (HAA 15/3618);
- met dagtekening 2 juni 2015 voor het jaar 2013, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.853. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 115 aan belastingrente in rekening gebracht (HAA 15/3620).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren afgewezen en de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. De nadere stukken zijn in kopie verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, [A] (tolk) en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. F.E.T. Nijssen, mr. O.C.W. Pos en H. Groenland.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om gedingstukken in te brengen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om de bezwaarschriften ib/pvv in te dienen, alsmede een bewijs van verzending daarvan.
Verweerder heeft op 27 oktober 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres. Eiseres heeft op 7 november 2016 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 8 december 2016.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres was in de jaren 2009 tot en met 2013 werkzaam in de seksuele dienstverlening op de [C] .
2. Op 19 december 2012 hebben twee medewerkers van de Belastingdienst van een Bulgaarse prostituee fotokopieën van een werkagenda ontvangen.
3. Op 15 maart 2013 heeft de Actie Telraam (hierna: de Actie) plaatsgevonden. De Actie was een controleactie van de overheid in het [D] prostitutiegebied aan de [C] .
4. Bij brief van 9 april 2013 heeft verweerder op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) aan de officier van justitie verzocht om kopieën van de administratie die tijdens de Actie in beslag is genomen. De door verweerder ontvangen informatie van de officier van justitie is niet gebruikt voor het opleggen van de thans bestreden aanslagen.
5. Op 14 januari 2014 heeft het boekenonderzoek plaatsgevonden. Het boekenonderzoek was in eerste instantie beperkt tot de omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2013.
6. In de brief van 14 januari 2014 meldt verweerder dat het boekenonderzoek voor de omzetbelasting wordt uitgebreid naar de jaren 2009 tot en met 2011 en de maanden november en december 2013. Voorts wordt het onderzoek uitgebreid naar de ib/pvv over de jaren 2009 tot en met 2012. In de brief verzoekt verweerder tevens om verstrekking van de jaarstukken met bijlagen, de kasadministratie, nota’s/bonnen/facturen en agenda’s en afsprakenboeken.
7. Verweerder heeft met dagtekening 11 april 2014 een informatiebeschikking afgegeven voor de omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2013 en voor de inkomstenbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012. Verweerder heeft in de informatiebeschikking gesteld dat eiseres niet aan haar administratieverplichting ingevolge artikel 52 van de Awr voldoet. Eiseres is er daarin voorts op gewezen dat zij dient te doen blijken dat de belastingaanslagen niet juist zijn in het geval de informatiebeschikking onherroepelijk wordt en alsnog niet aan die verplichting wordt voldaan.
8. Eiseres heeft op 23 mei 2014 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
9. Bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar tegen de informatiebeschikking afgewezen.
10. Met dagtekening 19 januari 2015 is het (concept)rapport boekenonderzoek naar eiseres toegezonden. Het rapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“5 (Kas) - administratie 2009 tot en met 2013
Mevrouw [X] houdt een kasboek bij. In dit kasboek noteert zij onder andere de kamerhuur en een totaalbedrag aan wat zij aan het einde van de avond over heeft. Dit noteert zij als ontvangsten van klanten.
Wij hebben deze werkwijze drie (3) keer bevraagd bij mevrouw [X] , zij heeft deze manier van registreren tevens op papier bevestigd.
De enige juiste conclusie voor deze manier van registreren is dat op werkdagen de betaalde kamerhuur niet als omzet wordt opgegeven.
In de het kasboek zijn geen begin- en eindsaldo’s opgenomen worden. Ook is het kasboek niet periodiek (wekelijks) afgesloten. Kascontrole ontbreekt derhalve. Stortingen vanuit de kas naar de bank en andersom zijn ook niet in het kasboek vermeld. Ook worden privé opnamen niet in het kasboek vermeld.
Kortom, het verloop van de contante geldstromen is niet te volgen.
De kasadministratie binnen de bedrijfsvoering van mevrouw [X] vervult een meer dan gemiddeld prominente rol. Dit omdat de door haar gerealiseerde omzet contant met de klant wordt afgerekend. Dit betekent dat er een sluitende kasadministratie moet worden bijgehouden waarop regelmatig (1 keer per week) kascontrole (geldtellen) wordt toegepast. Dit is niet gebeurd.
Nu een voldoende administratie van deze geldstroom ontbreekt moet worden gesteld dat de gevoerde
administratie niet voldoet aan de eisen die het bedrijf aan de bij te houden administratie stelt. De gevoerde kasadministratie kan dan ook niet dienen als een deugdelijke grondslag voor de berekening van de winst.
De gevoerde kasadministratie wordt verworpen.

Informatiebeschikking

Naar aanleiding van de bevindingen is ten aanzien van de ontbrekende administratie zoals dagafschriften van de bank etc. een informatiebeschikking opgemaakt. Tegen deze beschikking is bezwaar aangetekend waarop afwijzend door de inspecteur is beslist. Het gevolg hiervan is dat er bij een eventuele bezwaar - en beroepsprocedure verzwaring van de bewijslast aan de orde is. Mevrouw [X] dient te bewijzen dat de opgelegde aanslagen niet juist zijn. Inmiddels is de informatiebeschikking onherroepelijk geworden.
Omkering van de bewijslast kan eveneens worden gesteld vanwege de omstandigheid dat gezien de
grootte van de correcties, de vereiste aangiften niet zijn ingediend.
De omkering van de bewijslast is geregeld in artikel 25 lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en 27e (AWR).
5.1
Kamerhuur en omzet
Mevrouw [X] verklaarde aan het einde van de werkdag datgene wat zij contant over heeft als omzet in haar kasboek te noteren. Hierdoor wordt er te weinig omzet aangegeven.
Wij hebben daarom in onderstaande opstelling over het desbetreffende jaar de dagen dat er een kamer
gehuurd is maal de huurprijs weergegeven.
2009
2010
2011
2012
2013
Januari
31
24
29
31
31
Februari
16
27
15
29
28
Maart
31
30
29
31
29
April
27
30
22
14
30
Mei
16
31
**
31
13
Juni
6
30
21
27
30
Juli
26
31
30***
20
31
Augustus
24
15
23***
31
31
September
20
27
30^^
19
14
Oktober
29
24
28^^
30
26
November
29
30
15^^
16
30
December
20
27
29^^
29
15
Totaal
275
323
169/102^^
309
308
Kamerhuur
€ 110
€ 110
€ 110 X 169
€ 120
€ 125
Kamerhuur
€ 120 X 102
Omzet
€ 30.250
€ 35.530
€ 30.830
€ 37.080
€ 38.500
** Gehele maand mei 2011 niet gewerkt. Overigens kasblad maand april is nummer 5, kasblad
nummer 6 is niet ingevuld en kasblad nummer 7 is juni?
*** Opmerkelijk is het dat de kasadministratie van juli 2011 is opgemaakt via kasbladen 11 en 12 en de maand augustus waarschijnlijk eerder is opgemaakt op kasbladen 9 en 10.

^^ Kamerhuur vanaf september 2011 is € 120.

5.2
Gemiddeld inkomen per dag
Wij hebben in december 2012 van een collega sekswerkster kopieën (middels gemaakte foto’s) verkregen van de schaduwadministratie van mevrouw [X] . Deze schaduwadministratie bestaat uit het in haar agenda bijhouden van de dagelijkse ontvangsten.
De onderstaande ontvangsten zijn hierin genoteerd.
01-08-2012
€ 765
06-08-2012
€ 395
13-08-2012
€ 225
20-08-2012
€ 430
02-08-2012
€ 205
07-08-2012
€ 615
14-08-2012
€ 580
21-08-2012
€ 485
03-08-2012
€ 380
08-08-2012
€ 460
15-08-2012
€ 370
22-08-2012
€ 370
04-08-2012
€ 225
09-08-2012
€ 565
16-08-2012
€ 395
23-08-2012
€ 530
05-08-2012
€ 500
10-08-2012
€ 315
17-08-2012
€ 465
24-08-2012
€ 305
11-08-2012
€ 595
18-08-2012
€ 430
25-08-2012
€ 425
12-08-2012
€ 390
19-08-2012
€ 1.175
26-08-2012
€ 700
Totaal
€ 2.075
€ 3.335
€ 3.640
€ 3.245
27-08-2012
€ 395
01-10-2012
€ 395
08-10-2012
€ 445
15-10-2012
€ 455
28-08-2012
€ 590
02-10-2012
€ 855
09-10-2012
€ 120
16-10-2012
€ 345
29-08-2012
€ 860
03-10-2012
€ 390
10-10-2012
€ 565
17-10-2012
€ 520
30-08-2012
€ 565
04-10-2012
€ 310
11-10-2012
€ 420
17-10-2012
€ 400
31-08-2012
€ 550
05-10-2012
€ 225
12-10-2012
€ 365
19-10-2012
€ 630
01-09-2012
€ 370
06-10-2012
€ 430
13-10-2012
€ 145
20-10-2012
€ 190
02-09-2012
€ 355
07-10-2012
€ 565
14-10-2012
€ 260
21-10-2012
€ 310
Totaal
€ 3.685
€ 3.170
€ 2.310
€ 2.850
22-10-2012
€ 700
29-10-2012
€ 320
23-10-2012
€ 830
30-10-2012
€ 125
24-10-2012
€ 675
25-10-2012
€ 535
26-10-2012
€ 470
27-10-2012
€ 425
28-10-2012
€ 420
Totaal
€ 4.055
€ 445
Er is in 63 dagen een omzet gerealiseerd ad € 28.810. Dit is een gemiddelde omzet per dag van
€ 457 inclusief omzetbelasting.
5.3
Theoretische omzetberekening.
In onderstaande tabel zijn opgenomen de gewerkte dagen per jaar maal de theoretisch berekende
gemiddelde omzet per dag, conform de berekening van punt 5.2.
Jaar
Gewerkte dagen
Gemiddelde omzet per dag inclusief omzetbelasting
Theoretische omzet inclusief omzetbelasting per jaar
2009
275
€ 457
€ 125.675
2010
323
€ 457
€ 147.611
2011
271
€ 457
€ 123.847
2012
309
€ 457
€ 141.213
2013
308
€ 457
€ 140.756
Jaar
Theoretische omzet per jaar
Btw percentage
Theoretische omzet ex BTW
Verschuldigde BTW
2009
€ 125.675
19% (19/119)
€ 105.609
€ 20.066
2010
€ 147.611
19% (19/119)
€ 124.043
€ 23.568
2011
€ 123.847
19% (19/119)
€ 104.073
€ 19.774
2012
€ 141.213
Tot 01-10 19% hierna 21%
€ 118.190
€ 23.023
2013
€ 140.756
21% (21/121)
€ 116.327
€ 24.429
5.4
Aangegeven omzet in verhouding tot theoretische omzet
Jaar
Aangegeven omzet ex BTW
Verschuldigde BTW
Theoretische omzet ex BTW
Verschuldigde BTW
Meer omzet excl. OB
Meer af te dragen BTW
2009
€ 35.017
€ 6.654
€ 105.609
€ 20.066
€ 70.592
€ 13.412
2010
€ 39.599
€ 7.524
€ 124.043
€ 23.568
€ 84.444
€ 16.044
2011
€ 29.940
€ 5.689
€ 104.073
€ 19.774
€ 74.133
€ 14.085
2012
€ 37.722
€ 7.338
€ 118.190
€ 23.023
€ 80.468
€ 15.685
2013
€ 42.038
€ 8.829
€ 116.327
€ 24.429
€ 74.289
€ 15.600
5.5
Contante stortingen
Door mevrouw [X] zijn contante stortingen gedaan op de bankrekeningen met de nummers [E] [# 1] en [E] [# 2] . Wij hebben de stortingen op deze bankrekeningen getotaliseerd met het onderstaande als uitkomst:
[E] [# 1]
[E] [# 2]
Totaal
2009
€ 31.990
€ 500
€ 32.490
2010
€ 33.450
€ 999
€ 34.449
2011
€ 29.670
€ 13.800
€ 43.470
2012
€ 49.800
€ 13.370
€ 63.170
2013⃰
*€ 31.800
**€ 1.380
€ 33.180
Contante stortingen
€ 176.710
€ 30.049
€ 206.759
(…)
7 Correctie winst
Aangegeven winst 2009
7.92
Correctie winst (meer omzet, punt 5.4)
70.592
Vastgestelde netto winst
78.512
Aangegeven winst 2010
9.275
Correctie winst (meer omzet, punt 5.4)
84.444
Vastgestelde netto winst
93.719
Aangegeven winst 2011
5.417
Correctie winst (meer omzet, punt 5.4)
74.133
Vastgestelde netto winst
79.55
Aangegeven winst 2012
6.123
Correctie winst (meer omzet, punt 5.4)
80.468
Vastgestelde netto winst
86.591
(…)”
11. Verweerder heeft op 28 maart 2015 respectievelijk 14 maart 2015 de navorderingsaanslagen ib/ pvv respectievelijk zvw met boetes voor de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegd. Verweerder heeft de navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2012 als volgt vastgesteld.
2009:
Aangegeven en vastgesteld verzamelinkomen (= uitsluitend box 1):
-/-
1.192
Correctie: meer winst/meer omzet
70.592
Navorderingsaanslag: vastgesteld verzamelinkomen
69.4
Verrekend ondernemingsverlies uit voorafgaand jaren: € 9.406
Vastgesteld belastbaar inkomen:
59.994
2010:
Aangegeven en vastgesteld verzamelinkomen:
nihil
Correctie: meer winst/meer omzet
84.444
Navorderingsaanslag: vastgesteld verzamelinkomen
84.444
Verrekend ondernemingsverlies uit voorafgaande jaren:
2007 en 2008 (€ 9.406) en 2009 (€ 1.192) = € 10.598
Vastgesteld belastbaar inkomen:
73.846
2011:
Aangegeven en vastgesteld verzamelinkomen:
nihil
Correctie: meer winst/omzet
74.133
Navorderingsaanslag: vastgesteld verzamelinkomen
74.133
Verrekend ondernemingsverlies uit voorafgaande jaren:
2007 en 2008 (€ 9.406) en 2009 (€ 1.192) = € 10.598
Vastgesteld belastbaar inkomen:
63.535
2012:
Aangegeven en vastgesteld verzamelinkomen:
nihil
Correctie: meer winst/omzet
80.468
Navorderingsaanslag: vastgesteld verzamelinkomen
80.468
Verrekend ondernemingsverlies voorafgaande jaren:
2007 en 2008 (€ 9.406) en 2009 (€ 1.192) = € 10.598
Vastgesteld belastbaar inkomen:
69.87
12. Bij brieven van 17 maart 2015, ontvangen door verweerder op 18 maart 2015, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen zvw voor de jaren 2009 tot en met 2012.
13. Bij brief van 12 mei 2015, ontvangen door verweerder op 18 mei 2015, heeft eiseres de gronden van het bezwaar aangevuld. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“In de bijlagen treft u de aanvullende gronden aan ten behoeve van de bezwaarschriften inzake inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke betreffende de jaren 2009 tot en met 2012. Deze gronden dienen te gelden voor alle bezwaarschriften ter aanvulling.”
14. Op 26 mei 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
15. Met dagtekening 6 juni 2015 respectievelijk 2 juni 2015 heeft verweerder voor het jaar 2013 navorderingsaanslagen ib/pvv respectievelijk zvw opgelegd. Verweerder heeft de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 als volgt vastgesteld.
Omzet 2013 (ex BTW) volgens boekenonderzoek:
116.327
Af: kosten kamerhuur 308 dagen x € 125 per dag
38.5
Zelfstandigenaftrek 2013:
7.28
Niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek 2010 tot en met 2012:
5.376
MKB-winstvrijstelling 2013:
9.054
Vastgesteld verzamelinkomen in de navorderingsaanslag
55.617
16. In de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2015 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“In ons telefoongesprek van 25 juni 2015 heeft u verzocht om uw bezwaar uit te breiden met de onderstaande navorderingsaanslagen:
- inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013, aanslagnummer [# 3] , dagtekening van het aanslagbiljet 6 juni 2015.
- inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2013, aanslagnummer [# 4] , dagtekening van het aanslagbiljet 2 juni 2015.”
Geschil
17. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil

De ontvankelijkheid van het bezwaar

18. Alvorens de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres, dient de rechtbank van ambtswege onder meer de ontvankelijkheid van het bezwaar te beoordelen. De regels voor de ontvankelijkheid zijn immers van openbare orde.
19. Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
20. Artikel 6:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover hier van belang, dat het bezwaarschrift wordt ondertekend en ten minste de volgende gegevens bevat:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;
d. de gronden van het bezwaar.
21. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Awr bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Indien het bedrag van de aanslag, de heffings-/belastingrente en de boete op één aanslagbiljet is vermeld, wordt het bezwaar tegen de aanslag ook steeds aangemerkt als een bezwaar tegen de heffings-/belastingrente en de boete (artikel 24a, tweede en derde lid, van de Awr).
Navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2012
22. De navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2012 zijn gedagtekend 28 maart 2015. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van deze beschikkingen is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 29 maart 2015 en eindigde op 9 mei 2015. Aangezien deze dag een zaterdag is, wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet de bezwaartermijn verlengd tot en met maandag 11 mei 2015.
23. De rechtbank stelt vast dat er in het dossier geen bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2012 aanwezig zijn. De brief van eiseres met dagtekening 12 mei 2015, ontvangen door verweerder op 18 mei 2015, waarbij de aanvullende gronden worden toegezonden (rechtsoverweging 13) kan als een bezwaarschrift worden aangemerkt. Echter, dat bezwaarschrift is, gelet op de dagtekening, niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van omstandigheden die ertoe leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de bezwaren van eiseres derhalve niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de uitspraken op bezwaar kunnen niet in stand blijven.
24. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat als de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen bezwaarschriften zijn ingediend, de brief van 12 mei 2015 in zoverre als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen moet worden aangemerkt. De uitspraken op bezwaar dienen dan in zoverre als afwijzing van de verzoeken te worden aangemerkt. De beroepen dienen in dat geval mede als rechtstreekse beroepen te worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij instemt met rechtstreeks beroep. Nu beide partijen instemmen met de herkwalificatie en de prorogatie als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb, zal de rechtbank de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2010 tot en met 2012 inhoudelijk behandelen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 komt de rechtbank niet toe, nu een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering in zoverre niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. Artikel 9:6 van de Wet IB 2001 is immers pas met ingang van het belastingjaar 2010 in werking getreden.
Navorderingsaanslagen ib/pvv en zvw 2013
25. De navorderingsaanslag zvw 2013 is gedagtekend 2 juni 2015. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van deze beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 3 juni 2015 en eindigde op 14 juli 2015.
26. De navorderingsaanslag ib/pvv 2013 is gedagtekend 6 juni 2015. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van deze beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 7 juni 2015 en eindigde op 18 juli 2015. Aangezien deze dag een zaterdag is, wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, de bezwaartermijn verlengd tot en met maandag 20 juli 2015.
27. Tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv en zvw 2013 is door eiseres enkel mondeling gereclameerd tijdens een telefoongesprek van 25 juni 2015. De rechtbank stelt voorop dat het maken van bezwaar ingevolge artikel 6:4 van de Awb geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift. Daarmee heeft de wetgever bedoeld dat bezwaar slechts op schriftelijke wijze kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiseres, als professionele gemachtigde, had moeten weten dat het maken van bezwaar enkel schriftelijk kan geschieden. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder heeft goedgekeurd dat er mondeling bezwaar werd gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank strekt het vertrouwensbeginsel niet zover dat het in deze de wet opzij zet en er mondeling bezwaar kan worden gemaakt. Eiseres had, ongeacht de gedragingen van verweerder, schriftelijk bezwaar moeten maken. Omdat er niet schriftelijk bezwaar is gemaakt, had verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk moeten verklaren. De beroepen zijn in zoverre gegrond en de uitspraken op bezwaar kunnen niet in stand blijven.
28. Zoals hiervoor overwogen dienen de beroepen van eiseres inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2013 en zvw 2013 gegrond en de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard. In verband met de rechtstreekse beroepen tegen de afwijzende beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering zal de rechtbank niettemin de navorderingsaanslagen ib/pvv 2010, 2011 en 2012 inhoudelijk beoordelen, evenals de navorderingsaanslagen zvw 2009 tot en met 2012.

Inhoudelijk

Bewijslast
29. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Awr zijn administratieplichtigen gehouden op een zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende bescheiden op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 52 is voldaan. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien er sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
30. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, maar heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar is afgewezen. De informatiebeschikking is daarmee onherroepelijk geworden. Op eiseres rust om die reden de last te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar dan wel de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering onjuist zijn, dat wil zeggen dat het aan haar is om overtuigend aan te tonen dat de correcties ten onrechte hebben plaatsgevonden.
31. Eiseres heeft gesteld dat een adequate grondslag van de berekening ontbreekt. Zij voert daartoe het volgende aan. De door verweerder berekende omzet kan, gelet op de leeftijd van eiseres, niet door eiseres zijn gegenereerd. De omzet heeft verweerder berekend door gebruik te maken van een agenda waarin ontvangsten zijn genoteerd voor de duur van drie maanden. De gemiddelde omzet van een dag bedraagt € 457 en dat is als leidraad gebruikt voor meerdere jaren, terwijl dat niet door eiseres is verdiend. Bij het vaste tarief van € 35 - zoals geldt op de [C] - is geen rekening gehouden met de leeftijd van eiseres en de seizoenswisselingen.
De stortingen op de bankrekening van eiseres zijn door verweerder als omzet in aanmerking genomen. Echter, dat zijn geen stortingen van de omzet, maar opnamen van de bankrekening van de voormalig partner van eiseres. Eiseres kon gedurende 2007 tot en met 2013 vrijelijk beschikken over de bankpas van de bankrekening van haar voormalige partner en kon op elk gewenst moment geld opnemen. Er is in totaal een bedrag van € 100.000 opgenomen. De voormalig partner van eiseres heeft in een procedure € 10.000 teruggevorderd, aldus eiseres.
Voorts is onduidelijk of de agenda ‘onttrokken’ is. De agenda is in de kamer van eiseres gevonden, maar daar werkten ook andere prostituees. Overigens heeft eiseres geen agenda. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het wel om de agenda van eiseres gaat, dan stelt eiseres zich op het standpunt dat de agenda onrechtmatig is verkregen.
De door eiseres ingediende aangiften zijn correct, aldus nog steeds eiseres.
32. Eiseres heeft de door haar ingenomen stellingen niet met enig bewijs onderbouwd. Mede gelet op de op eiseres rustende zware bewijslast zijn de blote stellingen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat de uitspraken op bezwaar dan wel de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering onjuist zijn.
Schatting
33. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de inkomensbestanddelen. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
34. Eiseres heeft gesteld dat de schatting onredelijk is en tot te hoge correcties leidt, omdat het door verweerder gehanteerde gemiddelde is gebaseerd op gegevens uit een agenda die niet van eiseres is. Bovendien vormen de kopieën van de agenda onrechtmatig dan wel onbevoegdelijk verkregen bewijs, aangezien verweerder, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, niet de herkomst van de kopieën heeft vastgesteld en evenmin eiseres heeft gevraagd of zij de gegevens in de agenda heeft genoteerd. De door verweerder berekende omzet is niet door eiseres gegeneerd en kan, gelet op de leeftijd van eiseres, ook niet door haar zijn gegenereerd.
35. Het standpunt van eiseres dat sprake is van onrechtmatig dan wel onbevoegdelijk verkregen bewijs, slaagt niet. Verweerder heeft het bewijs, de kopieën van foto’s uit een agenda, verkregen van een ander dan eiseres, te weten een Bulgaarse prostituee. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder gebruik maken van bewijs dat door een derde is verstrekt en is het bewijs niet verkregen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit zou anders zijn indien dit bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (vgl. HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). Gesteld noch gebleken is dat daar in dit geval sprake van is. De rechtbank acht het aannemelijk dat de door verweerder verkregen kopieën van foto’s uit een agenda afkomstig zijn van de werkagenda van eiseres, gelet op wat partijen daarover hebben verklaard.
36. In het kader van de redelijke schatting heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Ten behoeve van de berekeningen is gebruikt gemaakt van de kopieën van de agenda. Er is in de periode 1 augustus 2012 tot en met 30 oktober 2012 op 63 dagen in de agenda een bedrag genoteerd. Dat bedrag betreft de dagelijkse ontvangsten van eiseres. Gemiddeld is er in voornoemde periode een omzet gerealiseerd van € 28.810, hetgeen resulteert in een gemiddelde omzet per dag van (€ 28.810 / 63 =) € 457. Vervolgens is de theoretische omzetberekening per jaar gebaseerd op het aantal gewerkte dagen in het betreffende jaar maal de gemiddelde omzet van € 457 per dag. De schatting van de winst is gebaseerd op de theoretische omzetberekening, verminderd met de omzetbelasting.
Eiseres heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard dat zij in haar kasboek de inkomsten noteerde na aftrek van de huur. In de aangiften ib/pvv is een bedrag aan huurkosten in aftrek gebracht. De huur is in feite dubbel in aftrek gebracht, aldus verweerder.
37. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet naar willekeur heeft gehandeld. Verweerder heeft de schatting gebaseerd op een theoretische omzetberekening. Aan de theoretische omzetberekening heeft ten grondslag gelegen het gemiddelde van de inkomsten van eiseres gedurende een periode van 63 dagen. Verweerder kon in het kader van een redelijke schatting ermee volstaan de winst te berekenen aan de hand van de gemiddelde omzet per dag maal het aantal gewerkte dagen in het betreffende jaar. Dat is in deze zaak niet als willekeurig aan te merken. Verweerder heeft de belastbare inkomens uit werk en woning van eiseres op basis van de schatting niet te hoog vastgesteld, mede in aanmerking nemende hetgeen hierna in onderdeel 38 wordt overwogen.
38. De navorderingsaanslag ib/pvv 2012 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.870. In het verweerschrift heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning voor dat jaar berekend op € 69.793. Verweerder doet een beroep op interne compensatie voor de navorderingsaanslag ib/pvv 2012, omdat in die navorderingsaanslag geen rekening is gehouden met de banktegoeden die eiseres in Nederland en Bulgarije had en met de onroerende zaak van eiseres in Bulgarije. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het inkomen uit sparen en beleggen in 2012 dusdanig is geweest dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 niet te hoog is vastgesteld. Eiseres heeft het voorgaande niet weersproken. Mede gelet op de tot het dossier behorende stukken van de bankrekeningen, moet worden geoordeeld dat het beroep op interne compensatie slaagt. De rechtbank is van oordeel dat navorderingsaanslag ib/pvv 2012 niet te hoog is vastgesteld.
39. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2010, 2011 en 2012 ongegrond zijn. De beroepen tegen de aanslagen zvw 2009, 2010, 2011 en 2012 heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Nu het hiervoor overwogene inhoudt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2010, 2011 en 2012 hoger is dan het voor die jaren voor de Zorgverzekeringswet geldende maximum bijdrage-inkomen van respectievelijk € 33.189 (2010), € 33.427 (2011) en € 50.064 (2012), dienen de navorderingsaanslagen zvw 2010, 2011 en 2012 eveneens te worden gehandhaafd. Wat betreft de navorderingsaanslag zvw 2009 geldt dat die eveneens is vastgesteld conform het voor dat jaar geldende maximum bijdrage-inkomen van € 32.369. Gesteld noch gebleken is dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor dat jaar lager is, zodat die navorderingsaanslag eveneens dient te worden gehandhaafd.
Vergrijpboeten
40. Verweerder heeft vergrijpboetes opgelegd van 50% van de navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 2010 tot en met 2012 en zvw over de jaren 2009 tot en met 2012. Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Ingevolge artikel 67e, eerste en tweede lid, van de Awr kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100% van het bedrag van de navorderingsaanslag opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Volgens paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur in het geval van opzet een vergrijpboete op van 50% en bij grove schuld een boete van 25%.
41. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet, hetgeen moet worden uitgelegd als de situatie waarin de belastingplichtige bij het doen van de onjuiste aangifte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld of anderszins te weinig belasting zou worden geheven. De stelplicht en – bij betwisting – de bewijslast dienaangaande liggen bij verweerder.
41. De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie van eiseres ondeugdelijk was. De omzet zoals vastgelegd in het kasboek van eiseres, kwam niet overeen met de omzet die eiseres in haar agenda had genoteerd. Aangezien al het geldverkeer in de onderneming van eiseres contant verloopt, is een volledige kasadministratie van wezenlijk belang. Door een deel van de omzet niet in de kasadministratie te verwerken is een deel van de omzet niet verantwoord in (onder andere) de aangiften ib/pvv. Door het salderen van de omzet met de betaalde huur en het vervolgens in aftrek brengen van huurkosten zijn de huurkosten dubbel in aanmerking genomen. Voorts heeft eiseres haar bankrekening in Bulgarije ten onrechte niet vermeld in de aangifte ib/pvv 2012. Het kan eiseres worden verweten dat zij kennelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. De rechtbank acht de genoemde verschillen en gebreken in de administratie van dusdanige aard en omvang dat eiseres door haar aangiften te baseren op deze administratie willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Ook heeft eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven door het niet vermelden van het saldo op haar Bulgaarse bankrekening. De rechtbank acht verweerder dan ook geslaagd in het leveren van het bewijs dat sprake is van voorwaardelijke opzet.
Het standpunt van eiseres dat geen sprake is van (voorwaardelijke) opzet, omdat haar adviseur onjuiste aangiften heeft ingediend en te kwader trouw was dan wel sprake is van (voorwaardelijke) opzet van de adviseur, kan niet tot een ander oordeel leiden nu de rechtbank reeds tot het oordeel is gekomen dat sprake is van voorwaardelijke opzet bij eiseres.
43. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat de boeten vernietigd moeten worden omdat de cautie niet is gegeven. Verweerder heeft aangevoerd dat gedurende het gehele boekenonderzoek tot aan het opleggen van de navorderingsaanslagen met boeten aan eiseres en haar gemachtigde geen zuivere boetevragen zijn gesteld. De mededeling aan eiseres of haar gemachtigde dat zij/hij niet verplicht is tot het antwoorden op vragen, behoefde daarom niet gedaan te worden.
44. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, nu gesteld noch gebleken is dat verweerder enige door eiseres afgelegde verklaring ten grondslag heeft gelegd aan de boeten. Er bestaat dan ook voor vernietiging van de boeten op deze grond geen aanleiding.
45. De rechtbank ziet in het feit dat de navorderingsaanslagen ib/pvv zijn komen vast te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast grond voor matiging van de boeten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het schatten van genoten voordeel en daarmee de alsnog verschuldigde belasting naar zijn aard de mogelijkheid mee dat de in werkelijkheid genoten inkomsten lager zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank in het onderhavige geval grond voor de conclusie dat het voordeel lager kan zijn geweest dan geschat zodat hierin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor enige matiging van de boeten en met wel 10%, zodat de boeten dienen te worden vastgesteld op € 15.069 (2010), € 12.514 (2011) en € 13.919 (2012).
46. De rechtbank ziet in het feit dat de navorderingsaanslagen zvw 2009, 2010, 2011 en 2012 zijn komen vast te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast geen grond voor matiging van de boeten, nu het voor die jaren voor de Zorgverzekeringswet maximum bijdrage-inkomen lager is dan het door verweerder geschatte inkomen uit werk en woning.
47. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om de boeten te verminderen omdat het “een enorm bedrag” is, overweegt de rechtbank dat de boeten, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden van het geval, uit een oogpunt van normhandhaving, passend en geboden zijn. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat er rekening moet worden gehouden met haar financiële omstandigheden, oordeelt de rechtbank dat daartoe geen aanleiding bestaat, omdat eiseres dat standpunt niet heeft onderbouwd.
48. Ten slotte zal de rechtbank ambtshalve beoordelen of de boeten gematigd moeten worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
49. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen met het rapport van het boekenonderzoek van 19 januari 2015 waarin verweerder eiseres op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen om boeten te zullen opleggen. Deze termijn is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank. De totale behandelingsduur bedraagt 2 jaar en (afgerond) drie maanden, zodat de redelijke termijn is overschreden met drie maanden. De rechtbank zien hierin aanleiding de vastgestelde boeten te matigen met 5% van de boetebedragen. De boeten voor de navorderingsaanslagen ib/pvv dienen te worden verminderd tot € 14.315 (2010), € 11.888 (2011) en € 13.223 (2012). De boeten voor de navorderingsaanslagen zvw dienen te worden verminderd tot € 737 (2009), € 779 (2010), € 896 (2011) en € 1.188 (2012).
50. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen die zien op de navorderingsaanslagen zvw 2009 tot en met 2012 ongegrond te worden verklaard, nu de door eiseres aangevoerde gronden niet slagen en de rechtbank uitsluitend vanwege de ambtshalve geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn tot de conclusie is gekomen dat de daarbij opgelegde boeten moeten worden verminderd (zie HR 16 september 2011, nr. 10/03571, ECLI:NL:HR:2011:BP8053). Alle overige beroepen dienen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
51. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1,5 in verband met meer dan vier samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2013 en zvw 2013 en de gelijktijdig met deze aanslagen vastgestelde beschikkingen heffingsrente/belastingrente en vergrijpboete gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en verklaart de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag zvw 2009 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete ongegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 737;
- verklaart het rechtstreekse beroep inzake de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete gegrond, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 14.315;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag zvw 2010 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete ongegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 779;
- verklaart het rechtstreekse beroep inzake de navorderingsaanslag ib/pvv 2011 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete gegrond, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 11.888;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag zvw 2011 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikking heffingsrente en vergrijpboete ongegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 896;
- verklaart het rechtstreekse beroep inzake de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen belastingrente en vergrijpboete gegrond, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 13.223;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag zvw 2012 en de gelijktijdig met deze aanslag vastgestelde beschikkingen belastingrente en vergrijpboete ongegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente en vermindert de vergrijpboete tot een bedrag van € 1.188;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.