ECLI:NL:RBNHO:2017:2348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
5499067
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap en tegenverzoeken tot boedelbeschrijving en verantwoording

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging om beneficiair te aanvaarden. De verzoekster, die als executeur was benoemd in het testament van de erflater, had de nalatenschap aanvankelijk zuiver aanvaard, maar later een verklaring van verwerping ingediend. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek om alsnog beneficiair te mogen aanvaarden niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekster al eerder op de hoogte was van de schulden van de nalatenschap. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de beschikking naar het boedelregister gezonden om de verwerping van de nalatenschap te wijzigen naar een zuivere aanvaarding. Tevens zijn de tegenverzoeken van de belanghebbenden tot het opstellen van een boedelbeschrijving en het afleggen van rekening en verantwoording afgewezen, omdat de verzoekster als executeur deze verplichtingen al had.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaaknr.: 5499067 \ EJ VERZ 16-404
datum uitspraak: 7 maart 2017
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster
hierna [verzoekster] te noemen
procederend in persoon
belanghebbenden:
[belanghebbende 1][belanghebbende 2][belanghebbende 3][belanghebbende 4]
wonende te
hierna gezamenlijk [belanghebbende 1 c.s.] te noemen
gemachtigde: mr. A.J. Verschuur – van der Voort.

1.De procedure

1.1.
Op 2 november 2016 is ter griffie het door mr. I.A Braas ingediende verzoek van [verzoekster] ontvangen.
1.2.
Op 7 februari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[erflater] , hierna te noemen: erflater, geboren op [geboortedatum] 1929 te [geboorteplaats] , Duitsland, is op [overlijdensdatum] 2016 te [woonplaats] overleden. De laatste woonplaats van de overledene was [woonplaats] .
2.2.
Erflater is gehuwd geweest met [echtgenoot] . Op [overlijdensdatum] 1989 is [echtgenoot] gedurende het huwelijk overleden. Zijn erfgenamen waren erflater en [belanghebbende 1 c.s.]
2.3.
Erflater heeft bij testament van 4 december 2009 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft als enig erfgenaam en executeur [verzoekster] benoemd.
2.4.
Op 6 juli 2016 heeft [belanghebbende 1 c.s.] een gesprek gehad met mr. I.A. Braas ten aanzien van de nalatenschap van erflater. Op 19 juli 2016 heeft [belanghebbende 1 c.s.] een brief verzonden naar mr. I.A. Braas.
2.5.
[verzoekster] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. Zij heeft op 12 juli 2016 een verklaring ondertekend waarin staat dat zij de nalatenschap zuiver aanvaart en de executeursbenoeming aanvaart.
2.6.
Op 9 september 2016 heeft [verzoekster] een verklaring van verwerping ondertekend. Een afschrift van deze verklaring is op 13 september 2016 ingeschreven in het boedelregister.

3.3. Het verzoek

3.1.
Bij brief van 2 november 2016 heeft mr. I.A. Braas namens [verzoekster] de kantonrechter verzocht om, nu de verwerping nietig is, de door [verzoekster] gedane verklaring van beneficiaire aanvaarding alsnog te formaliseren. De kantonrechter vat dit verzoek op als een verzoek op grond van artikel 4:194a Burgerlijk Wetboek (BW) het verzoek tot een machtiging van de kantonrechter om alsnog beneficiair te mogen aanvaarden.
3.2.
[verzoekster] stelt dat zij ten tijde van de zuivere aanvaarding niet op de hoogte was van de schuld van de nalatenschap aan [belanghebbende 1 c.s.] Zij heeft verklaard dat erflater heeft gezegd dat alles met betrekking tot de stiefkinderen was afgehandeld. Erflater heeft dit niet onderbouwd met stukken. [verzoekster] nam naar aanleiding van deze woorden van erflater aan dat de stiefkinderen het geld dat zij tegoed hadden vanwege het vooroverlijden van hun vader reeds hadden ontvangen.

4.Het verweer en tegenverzoek

4.1.
[belanghebbende 1 c.s.] heeft hiertegen primair aangevoerd dat het verzoek niet tijdig is ingediend, namelijk niet binnen drie maanden na het bekend worden van de vordering van [belanghebbende 1 c.s.] op de nalatenschap, en subsidiair dat er geen sprake is van een schuld die [verzoekster] niet kende en niet behoorde te kennen. [verzoekster] wist immers dat de erflater stiefkinderen had.
4.2.
[belanghebbende 1 c.s.] verzoekt de rechtbank om [verzoekster] te gelasten een boedel beschrijving op te stellen en te voorzien van onderliggende bescheiden, rekening en verantwoording af te leggen van het door haar gevoerde beheer en rekening en verantwoording af te leggen van de beschikkingen van delen dan wel de gehele nalatenschap die [verzoekster] heeft gepleegd.
4.3.
[belanghebbende 1 c.s.] stelt dat hij als schuldeiser belang heeft bij het inzien van de gevraagde stukken.

5.De beoordeling

verzoek
5.1.
[verzoekster] heeft, terwijl zij de nalatenschap zuiver had aanvaard, vervolgens de nalatenschap verworpen en dit in het boedelregister laten inschrijven. Met mr. Braas is de kanontrechter van oordeel dat deze inschrijving nietig is.
5.2.
In artikel 4: 194a, eerste lid, BW staat:
“Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.”
5.3.
Mr. Braas heeft namens [verzoekster] op 2 november 2016 een verzoekschrift ingediend. Reeds op 6 juli 2016 had [belanghebbende 1 c.s.] zich bij mr. Braas gemeld en op 19 juli 2016 heeft hij een brief naar mr. Braas verzonden, welke brief volgens [verzoekster] de dag erna naar haar is toegezonden. [verzoekster] was dan ook uiterlijk 20 juli 2016 bekend met de schuld van de nalatenschap. Het verzoekschrift is meer dan drie maanden later ingediend, zodat de kantonrechter het verzoek op die grond zal afwijzen.
5.4.
De kantonrechter zal deze beschikking ambtshalve naar het boedelregister zenden met het verzoek de verwerping van de nalatenschap door [verzoekster] te wijzigen naar een zuivere aanvaarding.
tegenverzoek
5.5.
[verzoekster] heeft, als executeur, de plicht om een boedelbeschrijving op te maken en rekening en verantwoording af te leggen aan de belanghebbenden.
5.6.
De nalatenschap is door [verzoekster] zuiver aanvaard. Het gevolg hiervan is dat zij de schulden der nalatenschap dient te voldoen. Indien er in de nalatenschap onvoldoende baten zijn, dient zij de schulden uit eigen vermogen te voldoen. [belanghebbende 1 c.s.] zal dan ook een vordering moeten indienen bij de nalatenschap en, nadat vast staat dat hij een vordering heeft en hoe hoog deze vordering is, dient [verzoekster] dat bedrag aan [belanghebbende 1 c.s.] te betalen, eventueel uit haar eigen vermogen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [belanghebbende 1 c.s.] op grond hiervan geen belang bij zijn tegenverzoek.
5.7.
[verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij de door [belanghebbende 1 c.s.] verzochte stukken naar hen zal verzenden. Dit is ook in haar belang, nu ter zitting [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] hebben verklaard dat het overzicht van de baten en de schulden van de nalatenschap, en aldus het saldo van de nalatenschap, er mogelijk toe zou kunnen leiden dat zij hun vordering op de nalatenschap beperken.
5.8.
Het tegen verzoek zal dan ook worden afgewezen.
verzoek en tegenverzoek
5.9.
Gezien de aard van deze procedure dienen de proceskosten te worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek en tegenverzoek
6.1.
wijst de verzoeken af.
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.