ECLI:NL:RBNHO:2017:5181

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
16/5571
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde last onder dwangsom door gemeente Purmerend

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Erkamp, had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente waarin hem een last onder dwangsom was opgelegd. Deze last hield in dat de eiser zijn aanhangwagen met reclameborden van de weg moest verwijderen en verwijderd moest houden, met een dwangsom van € 250,00 per overtreding, tot een maximum van € 1.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lastgeving uit twee onderdelen bestond: het verwijderen van de aanhangwagen en het verbod op het parkeren van een ander voertuig met handelsreclame op de weg.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geanalyseerd of de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. Het eerste onderdeel van de last, dat betrekking had op het verwijderen van de aanhangwagen, werd als onterecht beoordeeld, omdat dit niet in strijd was met de relevante regelgeving. Het tweede onderdeel, dat betrekking had op het parkeren van een ander voertuig met handelsreclame, werd eveneens als onterecht beoordeeld, omdat er geen bewijs was dat de eiser een dergelijk voertuig had of dat er een dreiging bestond dat hij dit zou doen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet bevoegd was om de last op te leggen en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank heeft het primaire besluit van de gemeente herroepen, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 168,- aan de eiser moet vergoeden. Daarnaast is de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 990,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Erkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder
(gemachtigden: R.P. Adneij en J. Burema).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast om binnen één week, ingaande één dag na de gestempelde datum van overhandiging van het primaire besluit, zijn aanhangwagen met reclameborden van de weg te (laten) verwijderen en verwijderd te houden en ook geen ander voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te (laten) parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken ten behoeve van het bedrijf “ [naam] B.V.”. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 250,00 per keer dat geconstateerd wordt dat eiser in strijd handelt met de last, tot een een maximum van € 1.000,00 is verbeurd.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt in deze wet onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Op grond van artikel 5:4, tweede lid, van de Awb, wordt een bestuurlijke sanctie slechts opgelegd, indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de verweten gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, kan het gemeentebestuur een last onder bestuursdwang opleggen. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang door het college uitgeoefend, indien de last tot handhaving dient van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
3. Op grond van artikel 1 aanhef, onder a aanhef, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Purmerend 2003 (APV), wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Op grond van artikel 87, eerste lid, van de APV, is het verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het college van dit verbod ontheffing verlenen.
4. De rechtbank stelt vast dat de lastgeving uit twee onderdelen bestaat. Het eerste onderdeel ziet op het van de weg (laten) verwijderen en verwijderd houden door eiser van zijn aanhangwagen met reclameborden. Het tweede onderdeel ziet op het (laten) parkeren van een ander voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg, met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken ten behoeve van het bedrijf “ [naam] B.V.”.
5.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve de vraag gesteld of verweerder ten aanzien van het eerste onderdeel bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank stelt vast dat dit onderdeel van de lastgeving ziet op een gedraging die niet in strijd is met het bepaalde in artikel 87, eerste lid, van de APV. Dat voorschrift ziet uitsluitend op het op de weg parkeren van een voertuig voorzien van een aanduiding van handelsreclame met het kennelijke doel daarmee handelsreclame te maken en niet op het aanwezig hebben op de weg van een voertuig voorzien van handelsreclame. Een ander voorschrift waarmee de gedraging in strijd zou zijn is niet gesteld en is ook niet gebleken. Verweerder was derhalve niet bevoegd tegen de gedraging zoals omschreven in de last handhavend op te treden. Het eerste onderdeel van de last mist dus een wettelijke grondslag.
5.2.
Ook ten aanzien van het tweede onderdeel ziet de rechtbank zich ambtshalve de vraag gesteld of verweerder bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank stelt aan de hand van het dossier vast dat door verweerder niet is geconstateerd dat eiser met een ander voertuig voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg heeft geparkeerd met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken. Er is derhalve voor dit onderdeel sprake van een preventieve last. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:984, geldt voor het opleggen van een preventieve last het criterium dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen. Door verweerder zijn geen feiten en of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat er sprake is van gevaar van een klaarblijkelijke dreiging dat eiser een voertuig, een andere dan de aanhangwagen, zal gaan (laten) parkeren met het kennelijke doel daarmee handelsreclame te maken. Gesteld noch gebleken is dat eiser in het bezit is van een ander voertuig voorzien van een aanduiding van handelsreclame. Verweerder was derhalve niet bevoegd de preventieve last op te leggen. Ook dit onderdeel van de last mist dus een wettelijke grondslag.
5.3.
Het beroep is gegrond.
6. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank heeft verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep veroordeeld en op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1), zijnde de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.