ECLI:NL:RBNHO:2017:5523

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
15/800026-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak, belediging van een ambtenaar en medeplegen van poging tot doodslag

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot woninginbraak, belediging van een ambtenaar en medeplegen van poging tot doodslag. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 4 mei 2017. De verdachte werd beschuldigd van het forceren van de poort en het slot van een woning in Heerhugowaard op 15 januari 2016, waarbij hij samen met anderen handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daarnaast werd hem verweten opzettelijk een politieagent te beledigen op 20 november 2016 in Purmerend, en op 22 januari 2017 samen met anderen een man te hebben mishandeld met de intentie hem van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de bewijsvoering in het dossier zorgvuldig heeft gewogen. De rechtbank achtte de poging tot woninginbraak en de belediging van de ambtenaar bewezen, evenals de poging tot doodslag, waarbij de verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had geschopt en geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800026-16 (P)
Uitspraakdatum: 18 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 mei 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 januari 2016 in de gemeente Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), en/of dat (die) weg te nemen goed(eren) onder zijn (hun) bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) het volgende gedaan:
- de poort van de schutting van de tuin van die woning geforceerd, en/of
- het slot van de achterdeur van die woning geforceerd, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Feit 2:
hij op of omstreeks 20 november 2016 in de gemeente Purmerend opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant], hoofdagent bij Politie Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid in het openbaar, heeft beledigd, door voor de dienstauto te gaan staan, waarin die [verbalisant] zich bevond, en/of
vervolgens zijn, verdachtes, beide middelvingers op te steken en/of te tonen aan die [verbalisant].
Feit 3:
Primair
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen,
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf, tezamen en in vereniging, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], en/of
het slaan en/of stompen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman van verdachte stelt zich primair ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte één van de mannen in de tuin is geweest. De meldster van de poging inbraak geeft aan de politie door dat één van de mannen dreadlocks heeft en een groene jas draagt. Voorts heeft getuige [getuige 1] het over een negroïde man met dreadlocks en een bruine jas. Als verdachte wordt aangehouden door de politie draagt hij een crèmekleurige jas. Er is dus verwarring omtrent het signalement. Tevens plaatst de raadsman vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisant die verdachte bij diens insluiting meent te herkennen als zijnde de man die hij uit de tuin van nummer 40 heeft zien wegrennen. Dit betreft immers een eenzijdige herkenning door een agent die misschien te graag verdachte wil herkennen als zijnde één van de daders.
Daarnaast heeft verdachte ook een alternatief scenario gegeven voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de woning waar zou zijn gepoogd in te breken. Dit alternatieve scenario kan niet worden uitgesloten door de bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet op een en ander is de raadsman van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 ten laste gelegde nu niet met zekerheid valt vast te stellen dat verdachte degene is geweest die betrokken is geweest bij de poging tot inbraak.
Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening nu niet duidelijk is geworden wat de bedoeling was met een eventuele betreding van de woning.
Ten aanzien van feit 3 merkt de raadsman van verdachte het volgende op.
Er is maar één getuige die in haar verklaring spreekt van het been omhoog heffen en vervolgens tegen of op het hoofd van het slachtoffer schoppen door verdachte. Het is daarmee twijfelachtig of er daadwerkelijk met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt. Die twijfel wordt gevoed door het gegeven dat het slachtoffer meermalen omhoog probeerde te komen terwijl hij werd geschopt. Voorts is de raadsman van mening dat het enkele keren tegen het hoofd schoppen - terwijl verdachte gympen aan heeft - onvoldoende is om tot een poging tot doodslag te komen.
3.3.
Bespreking van de op vrijspraak gerichte verweren
Feit 1:
Ten aanzien van de door de raadsman bepleite vrijspraak voor het eerste ten laste gelegde feit, nu niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die de tuin uit rende, overweegt de rechtbank als volgt.
De stelling van de raadsman komt er op neer dat een andere persoon dan verdachte door agent [verbalisant 2] is achtervolgd en verdachte dus niet degene is die in de nabijheid van de tuin bij [adres slachtoffer] is aangetroffen. Verdachte wordt door verbalisant [verbalisant 2] vlak na zijn aanhouding herkend op het politiebureau als degene die verbalisant [verbalisant 2] aantrof bij de poort van [buurman slachtoffer], dat wil zeggen bij de tuin naast die van [adres slachtoffer]. [verbalisant 2] herkent hem, omdat hij tijdens de achtervolging verdachte recht in het gezicht keek toen deze was omgekeerd in een doodlopend straatje. Daarnaast betreft het meest opvallende kenmerk van de rennende persoon de dreadlocks. Er rent een persoon met dreadlocks kort na de melding van de poging tot inbraak uit de poort van de tuin bij de woning [buurman slachtoffer] voor [verbalisant 2] uit, In de daaraan voorafgaande melding wordt eveneens gesproken over een persoon met dreadlocks. Even later wordt een persoon met dreadlocks rennend vanuit de richting van het Spaarne aangehouden. Dat de gegevens met betrekking tot de kleur van de jas en de daadwerkelijke kleur van de jas van verdachte niet exact overeenkomen doet als zijnde een ondergeschikt punt in het signalement hieraan niet af .
Daarnaast acht de rechtbank het zogenoemde alternatieve scenario van verdachte dat hij met drie jongens zou hebben afgesproken om een ruzie over een meisje uit te spreken waarbij hij voor hen is weggerend niet aannemelijk, nu verdachte in hoog tempo wegrende voor de politie, elke roep om te stoppen negerend, terwijl het onder de door verdachte geschetste omstandigheden juist voor de hand had gelegen naar de politie toe te rennen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat op basis van het strafdossier het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die uit de tuin rende en betrokken was bij de poging tot inbraak. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan worden ontleend aan het forceren van het slot van de achterdeur en de poort, waarmee immers een begin is gemaakt met de uitvoering van een diefstal door middel van braak of verbreking..
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Feit 3:
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Voorts betwist de raadsman dat het enkele schoppen tegen het hoofd met gympen als schoeisel zonder meer een poging tot doodslag oplevert.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
De getuigenverklaringen
Uit de getuigenverklaringen afgelegd door [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] komt naar voren dat zij allen hebben gezien dat verdachte met de twee anderen waarmee hij was buitensporig geweld heeft toegepast. Dit geweld bestond uit eerst met vuisten met veel kracht op het slachtoffer inslaan en toen het slachtoffer op de grond lag met kracht tegen het hoofd van verdachte schoppen. Daarbij werd het slachtoffer steeds als hij omhoog wilde komen door de drie personen die er omheen stonden opnieuw naar de grond gewerkt. Dat met name verdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] die over verdachte zegt dat zij zag “
dat hij echt met kracht meerdere keren schopte en sloeg”. Getuige [getuige 3] verklaart voorts dat het slachtoffer door alle drie de jongens flink werd geslagen en geschopt en dat “
de man met de rasta haren heel gericht zijn been en knie omhoog bracht en dan weer naar beneden trapte. Ik zag dat hij dit met veel kracht deed en dat hij met zijn hele onderkant van zijn voet heftig trapte op het hoofd van het slachtoffer.”Getuige [getuige 4] verklaart tegenover de politie dat hij de man met rastahaar tegen het hoofd van het slachtoffer zag schoppen, en flink ook.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte wel degelijk meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft geschopt en geslagen in nauwe en bewuste samenwerking met de andere verdachten die eveneens sloegen en schopten terwijl het slachtoffer op de grond werd gehouden. In het licht van de getuigenverklaringen verwerpt de rechtbank dan ook het verweer van de raadsman dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met kracht tegen het hoofd dan wel lichaam heeft geschopt en geslagen.
Kwalificatie van de gedraging
De rechtbank is van oordeel dat het (meerdere malen) met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt. Het is een algemene ervaringsregel dat dit geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van het strottenhoofd of de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn. Door niettemin genoemd geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot het overlijden van aangever. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Dat verdachte gympen aan had doet aan bovenstaande niets af. Dat het letsel uiteindelijk relatief gezien meeviel in die zin dat niet de dood is ingetreden, is te danken aan omstandigheden waarop verdachte zich niet kan beroepen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
Feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van het volgende. [1]
Op 15 januari 2016 komt om 22:08 uur een melding van een overbuurvrouw binnen dat een drietal mannen vermoedelijk aan het inbreken is op het adres [adres slachtoffer] te Heerhugowaard. Meldster verklaart dat één van de mannen tussen de 20 en 25 jaar oud is en dreadlocks heeft tot over de schouders en een bruine jas draagt [2]
Omstreeks 22:15 uur zijn verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 2] ter plaatse. Op het moment dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] de tuin van [adres slachtoffer] betreden horen zij personen over de schutting klimmen. [3] Als zij vervolgens naar de poortdeur naast die van [adres slachtoffer] lopen wordt deze vlak voor hun neus open gedaan en rennen er twee personen uit de tuin. Verbalisant [verbalisant 2] rent achter de persoon aan met de dreadlocks, ongeveer 1.85 m lang, met een crèmekleurige jas aan en roept een aantal keer dat hij moet blijven staan. [4] De persoon weet te ontkomen aan de betrokken verbalisant.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] bevinden zich op dat moment in de nabijheid en zien een manspersoon uit de richting van het Spaarne komen rennen die voldoet aan het doorgekregen signalement namelijk met dreadlocks. Hierop stappen beide verbalisanten uit de auto en zetten de achtervolging in, waarbij zij meermaals kenbaar maken dat zij van de politie zijn. De man reageert hier niet op en rent weg van de politieagenten. Uiteindelijk krijgen de verbalisanten verdachte te pakken en wordt hij overgebracht naar cellencomplex Alkmaar. [5]
Verbalisant [verbalisant 2] gaat naar het cellencomplex in Alkmaar voor de herkenning van de aangehouden verdachte. Bij aankomst herkent hij de aangehouden persoon als zijnde de man welke uit de tuin van [buurman slachtoffer] rende. [6]
Bij onderzoek aan de woning blijkt dat het cilinderslot van de deur aan de achterzijde van de woning schade heeft die het gevolg lijkt te zijn van een poging tot het uitboren van het slot. [7] Ook blijkt het slot van de tuindeur te zijn geforceerd. [8]
Feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 20 november 2016 (dossierpagina 7).
Feit 3:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 3, primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende. [9]
Op 22 januari 2017 lopen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] over de Nieuwstraat te Purmerend als zij een Smart met drie inzittenden de stoep nabij snackbar Babylon zien oprijden. Nadat zij iets zijn doorgelopen horen zij hard geschreeuw. [10]
Als getuige [getuige 2] zich omdraait ziet zij dat er drie mannen vechten tegen één andere man. Zij ziet dat het slachtoffer meermalen tegen de grond wordt geslagen en geschopt. Terwijl het slachtoffer op de grond ligt, ziet [getuige 2] dat hij meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam wordt geschopt door alle drie de mannen. Zij ziet een van de mannen, een negroïde jongen met dreadlocks, (
de rechtbank begrijpt: verdachte) met kracht meerdere keren schoppen en slaan tegen het hoofd van het slachtoffer, ook als het slachtoffer op de grond ligt. De overige twee mannen slaan en schoppen ook meermaals tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer. [11]
Ook getuige [getuige 3] ziet de vechtpartij. Zij ziet een man op de grond liggen op zijn zij terwijl hij zich niet kan verweren en drie mannen om hem heen staan en op hem in slaan en schoppen, waarbij het merendeel van de trappen gericht is tegen het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zich niet verweren en wordt steeds weer naar de grond gewerkt. Zij ziet een negroïde man met rastahaar, die zij beschrijft als het alfamannetje van de drie, heel gericht meermalen zijn been en knie omhoog brengen en vervolgens met veel kracht naar beneden trappen tegen het hoofd van het slachtoffer. Alle drie de mannen ziet zij met hun vuisten met veel kracht inslaan op alle lichaamsdelen van het slachtoffer. Ook trappen ze met veel kracht tegen het hoofd van het slachtoffer. [12]
De derde getuige [getuige 4] ziet dat drie mannen op een andere man aan het inslaan en schoppen zijn, waarbij de negroïde man met rastahaar het meest agressief is. Hij ziet dat het slachtoffer in eerste instantie een paar klappen krijgt van de drie mannen. Uiteindelijk wordt het slachtoffer naar de grond getrokken waarop hij door alle drie de mannen tegen zijn hoofd wordt geschopt, waarbij weer de man met rastahaar het meest agressief is. [13]
Het slachtoffer wordt overgebracht naar de afdeling spoedeisende hulp van het Waterlandziekenhuis waar een hersenschudding en zwellingen aan het gezicht worden geconstateerd. [14]
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 15 januari 2016 in de gemeente Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, en/of zijn mededader(s) het volgende heeft/hebben gedaan:
- de poort van de schutting van de tuin van die woning geforceerd, en
- het slot van de achterdeur van die woning geforceerd,
zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Feit 2:
hij op 20 november 2016 in de gemeente Purmerend opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant], hoofdagent bij Politie Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid in het openbaar, heeft beledigd, door voor de dienstauto te gaan staan, waarin die [verbalisant] zich bevond, en
vervolgens zijn, verdachtes, beide middelvingers op te steken en te tonen aan die [verbalisant].
Feit 3 Primair:
hij op 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging,
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Feit 3:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweerexces toekomt. Verdachtes vriend, medeverdachte [medeverdachte], werd uit het niets aangevallen door het latere slachtoffer, waarop verdachte heeft gereageerd. Omdat het latere slachtoffer kickbokser was meende hij zijn vriend te moeten verdedigen en heeft hij getracht zijn vriend te ontzetten in welk kader hij geslagen heeft en een trap heeft gegeven. Voor zover hij de grens zou hebben overschreden komt dit voort uit de hevige gemoedstoestand waarin hij verkeerde toen hij zag dat zijn vriend werd aangevallen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten
grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging ter terechtzitting gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt geen steun in de voorhanden stukken in het dossier. Door de getuigen wordt immers gezien dat verdachte met twee anderen in een Smartcar komt aanrijden die haperend op de stoep tot stilstand komt, waarbij de getuigen bijna worden aangereden. Zeer kort daarop horen zij geschreeuw en zien zij dat drie jongens op het slachtoffer inslaan en schoppen, waarbij het slachtoffer kansloos op de grond ligt. De rechtbank leidt hieruit af dat het veeleer verdachte en medeverdachten waren die de confrontatie zochten en acht het in dat verband onaannemelijk dat het slachtoffer in zijn eentje de aanval zou hebben gekozen door medeverdachte [medeverdachte] een klap te geven, terwijl deze in het gezelschap is van twee vrienden, waaronder verdachte. Voorts past het feit dat verdachte direct vluchtte voor de politie toen deze verscheen, met achterlating van de door een vriendin gehuurde Smartcar met sleutels en al, niet bij een zogenaamde noodweersituatie. Dit geldt temeer omdat verdachte in het eerste van hem afgenomen verhoor bij de politie ook niet over een aanval op [medeverdachte] heeft gesproken, terwijl dit in de door hem geschetste omstandigheden voor de hand zou hebben gelegen. Ook is er geen letsel bij [medeverdachte] geconstateerd, dan wel gebleken dat hij een doktersbezoek moest afleggen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een situatie waarin verdachte moest opkomen voor zijn vriend, komt verdachte niet een beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Nu hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van feit 1 en ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 3, is de raadsman van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf veel te hoog is. Ook meent de raadsman dat een langdurige gevangenisstraf niet opportuun is in het kader van het terugdringen van recidive.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten, te weten een poging tot woninginbraak, belediging van een ambtenaar in functie en medeplegen van een poging tot doodslag.
Woninginbraken leveren niet alleen materiële schade op, maar ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken bewoners. De ervaring leert dat slachtoffers van woninginbraken zich vaak nog lange tijd onveilig voelen in hun eigen huis. Ook worden door dergelijke feiten in de samenleving in bredere zin gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. Een belediging van een ambtenaar in functie ondermijnt het gezag van de politie, terwijl de politieambtenaar in het belang van een veilige samenleving juist gezag en respect verdient.
Tot slot heeft verdachte zich onder invloed van alcohol schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Dit is een buitengewoon ernstig feit. Verdachte heeft, terwijl het slachtoffer op de grond lag, samen met twee anderen, meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer geschopt en geslagen. Het slachtoffer is, zoals ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt zeer geschrokken van dit voorval, waarbij hem tevens pijn en letsel zijn bezorgd. Dat het niet nog slechter is afgelopen met het slachtoffer is niet aan verdachte te danken.
Los van de gevolgen die de gedragingen van verdachte hebben gehad voor het slachtoffer, leveren dergelijke geweldsincidenten, gepleegd na een avond stappen, een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid, met name onder jongeren in het uitgaansleven. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte al veelvuldig is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten. Dit heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden te recidiveren.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten slechts gereageerd kan worden met een vrijheidsbenemende straf. Nu de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot het moment van de uitspraak van dit vonnis, zal de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis vanaf genoemd moment kunnen worden hervat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.276,77 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het als feit 3 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 385 wegens het aanspreken van het eigen risico, € 96,82 tandartskosten, € 85 wegens een beschadigde broek, € 950 wegens beschadigingen aan zijn scooter, € 9,95 wegens beschadigingen aan zijn helm en € 1.750 aan smartengeld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 481,82 rechtstreeks voortvloeit uit het desbetreffende bewezen verklaarde feit. De gevorderde schade ten aanzien van de broek, scooter en helm zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd of hebben geen rechtstreeks verband met de bewezenverklaring.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 3 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 266, 267, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF [12] MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes [6] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TWEEHONDERDVEERTIG [240] URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdtwintig [120] dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.481,82bestaande uit € 481,82 voor de materiële en
€ 1.000 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.481,82, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
24 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt ten aanzien van de voorlopige hechtenis dat de schorsing daarvan is geëindigd met het uitspreken van dit vonnis en dat de tenuitvoerlegging daarvan derhalve zal worden hervat.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Hijink, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 mei 2017.
mr. F.G. Hijink en mr. B.C. Swier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna in de voetnoten genoemde paginanummers hebben allen betrekking op het dossier dat ziet op feit 1.
2.Proces-verbaal van relaas van 3 juni 2016 (dossierpagina 04) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] (dossierpagina 11).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 (dossierpagina 11 ).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 (dossierpagina 11-12)
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2017 (dossierpagina 13 – 14).
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2017 (dossierpagina 12).
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2016 (dossierpagina 16) & Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (dossierpagina 56).
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2016 (dossierpagina 57).
9.De hierna in de voetnoten genoemde paginanummers hebben allen betrekking op het dossier dat ziet op feit 3.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 21).
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 21 - 22).
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 24 – 26).
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 15 februari 2017 (dossierpagina 30).
14.Brief dd 22 januari 2017 van het Waterlandziekenhuis aan de huisarts van het slachtoffer (los in dossier).