ECLI:NL:RBNHO:2017:6146
Rechtbank Noord-Holland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering ongerechtvaardigde verrijking na beëindiging huurovereenkomst
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [eiseres], een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1 c.s.] op basis van ongerechtvaardigde verrijking na het beëindigen van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst voor het bedrijfspand, gelegen aan [adres] te [plaats], werd door [eiseres] opgezegd per 1 januari 2016. [gedaagde 1 c.s.] bevestigde deze opzegging. [eiseres] heeft in het bedrijfspand aanzienlijke verbouwingen uitgevoerd, ter waarde van ongeveer € 250.000,00, en stelt dat deze verbouwingen hebben geleid tot een meerwaarde van het pand van € 100.000,00. De vordering van [eiseres] is gericht op het verkrijgen van deze meerwaarde van [gedaagde 1 c.s.].
Tijdens de zitting op 18 april 2017 heeft [gedaagde 1 c.s.] de vordering betwist en aangevoerd dat zij niet ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de verbouwingen van [eiseres]. [gedaagde 1 c.s.] stelde dat de WOZ-waarde van het pand is gedaald en dat het pand na de huurovereenkomst tegen een lagere huurprijs kan worden verhuurd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de voorwaarden voor een geslaagde vordering tot schadevergoeding uit ongerechtvaardigde verrijking, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat [gedaagde 1 c.s.] daadwerkelijk verrijkt is door de investeringen van [eiseres]. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.200,00. Het vonnis is op 17 mei 2017 in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter.