ECLI:NL:RBNHO:2017:6148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
5516790
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van regresrecht na overlijden van de schuldenaar

In deze zaak heeft [eiseres] op 8 november 2016 een vordering ingesteld tegen haar dochters, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met betrekking tot een kredietovereenkomst die zij samen met haar overleden echtgenoot, [betrokkene], had afgesloten. De kredietovereenkomst, die dateert van 1990, werd gewijzigd in 1996, waarbij [eiseres] en [betrokkene] hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schuld. Na het overlijden van [betrokkene] op 12 maart 2009, heeft Interbank, de rechtsopvolger van FinataBank, aan de dochters meegedeeld dat de hoofdelijke aansprakelijkheid volledig op [eiseres] is overgegaan.

De vordering van [eiseres] is gebaseerd op het regresrecht, omdat zij stelt dat zij meer dan de helft van de schuld heeft voldaan en dat de dochters de nalatenschap van [betrokkene] zuiver hebben aanvaard. De dochters hebben de vordering betwist en aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is en dat de vordering verjaard is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het regresrecht. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen en dat zij de proceskosten moet betalen, vastgesteld op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van de dochters. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5516790 \ CV EXPL 16-10375
Uitspraakdatum: 21 juni 2017
Vonnis in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.J. de Groot
tegen
[gedaagde 1]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde 1]
en
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde 2]
samen te noemen: de dochters
gemachtigde: mr. M.A. Stammes

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 8 november 2016 een vordering tegen de dochters ingesteld. Dochters heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 9 mei 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben de dochters bij brief van 1 mei 2017 nog stukken toegezonden en heeft [eiseres] bij brief, ontvangen op 8 mei 2017, nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was gehuwd met [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Het huwelijk is ontbonden op [datum 1] 1989 door inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de echtscheidingsbeschikking van [datum 2] 1989. Uit het huwelijk zijn de dochters geboren.
2.2.
Vanaf 1996 tot halverwege 2005 heeft [eiseres] (wederom) samengewoond met [betrokkene] .
2.3.
Op 3 of 7 augustus 1990 is er een kredietovereenkomst aangegaan met FinataBank. Op 20 november 1996 heeft er een kredietwijziging plaatsgevonden. Er is een kredietlimiet vastgesteld van fl 15.000,00. [eiseres] en [betrokkene] hebben voor deze gewijzigde kredietovereenkomst getekend en zijn volgens de tekst van de overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk.
2.4.
[betrokkene] is overleden op 12 maart 2009.
2.5.
Op 9 juli 2015 heeft Interbank, de rechtsopvolger van FinataBank, aan de dochters gemaild dat na het overlijden van [betrokkene] de hoofdelijke aansprakelijkheid volledig is overgegaan op moeder.
2.6.
Volgens het “jaaroverzicht doorlopend krediet” van InterBank bedroeg op 31 december 2015 het saldo op het doorlopende krediet € 2.480,93 debet.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de kantonrechter de dochters hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 13.270,00, te vermeerderen met de rente en aflossing tot de dag dat de gehele schuld is afbetaald en de wettelijke rente vanaf 8 november 2016.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij samen met [betrokkene] hoofdelijk aansprakelijk was voor de schuld. [eiseres] heeft echter niet geprofiteerd van het krediet, [betrokkene] heeft het geld opgenomen en gebruikt. [eiseres] heeft meer dan de helft van de schuld voldaan, zodat zij een regresrecht heeft op [betrokkene] . Nu [betrokkene] is overleden, heeft [eiseres] daarom een vordering op de nalatenschap van [betrokkene] . De dochters hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, zodat [eiseres] de schuld op hen kan verhalen.

4.Het verweer

4.1.
De dochters betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat de vordering onvoldoende duidelijk is. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij dit bedrag vordert. Voorts is de vordering verjaard en is [eiseres] volgens InterBank vanaf de datum van overlijden van [betrokkene] als enige hoofdelijk aansprakelijk. Ten slotte is onduidelijk waar het krediet voor is aangewend, niet is onderbouwd dat [eiseres] nimmer geld van het krediet heeft gehad. Daarentegen blijkt juist uit de opnameoverzichten dat [eiseres] na het overlijden van [betrokkene] nog geld heeft opgenomen van het krediet.

5.De beoordeling

5.1.
Met de dochters is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende concreet althans onvoldoende duidelijk heeft gesteld op welke wijze zij tot de berekening van haar vordering is gekomen. De door [eiseres] gemaakte rekensom om tot haar vordering te komen is, ook na de toelichting ter zitting, niet duidelijk. [eiseres] heeft geen rekensom op papier overgelegd waaruit het bedrag van haar vordering volgt. De verwijzing van [eiseres] naar een betalingsoverzicht is onvoldoende, zeker nu dit overzicht in november 1997 start, terwijl de kredietovereenkomst eerder is aangegaan. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] haar vordering onvoldoende onderbouwd heeft, zodat deze afgewezen dient te worden.
5.2.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [eiseres] ook onvoldoende gemotiveerd een beroep op het regresrecht heeft gedaan. Uit de email van InterBank volgt immers dat vanaf het moment van overlijden slechts [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk was. [eiseres] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Hieruit volgt dat er slechts tot het moment van overlijden sprake zou kunnen zijn van een regresrecht van [eiseres] op [betrokkene] . [eiseres] heeft echter tegenover de betwisting door de dochters onvoldoende onderbouwd dat [betrokkene] in de periode tot het overlijden van [betrokkene] (ook) opnames uit het krediet heeft gedaan. Het pasje van de kredietrekening stond op naam van [eiseres] en ook na het overlijden van [betrokkene] zijn er nog opnames gedaan. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat het krediet ook aan [betrokkene] ten goede is gekomen en dat zij meer dan de helft van het bedrag waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk waren aan InterBank heeft voldaan. Ten slotte heeft [eiseres] ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat de verjaring, die vanaf 12 maart 2009 begon te lopen, niet tijdig gestuit is.
5.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de dochters worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van de dochters.
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter