Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
en
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde 2]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft [eiseres] op 8 november 2016 een vordering ingesteld tegen haar dochters, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met betrekking tot een kredietovereenkomst die zij samen met haar overleden echtgenoot, [betrokkene], had afgesloten. De kredietovereenkomst, die dateert van 1990, werd gewijzigd in 1996, waarbij [eiseres] en [betrokkene] hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schuld. Na het overlijden van [betrokkene] op 12 maart 2009, heeft Interbank, de rechtsopvolger van FinataBank, aan de dochters meegedeeld dat de hoofdelijke aansprakelijkheid volledig op [eiseres] is overgegaan.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op het regresrecht, omdat zij stelt dat zij meer dan de helft van de schuld heeft voldaan en dat de dochters de nalatenschap van [betrokkene] zuiver hebben aanvaard. De dochters hebben de vordering betwist en aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is en dat de vordering verjaard is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het regresrecht. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen en dat zij de proceskosten moet betalen, vastgesteld op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van de dochters. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.