In deze zaak heeft [eiser c.s.] een vordering ingesteld tegen de commanditaire vennootschap Buro Brederode, waarbij hij stelt dat Buro Brederode tekort is geschoten in haar zorgplicht als tussenpersoon bij de rechtsbijstandverzekering. De vordering is ingesteld naar aanleiding van een geschil met de huurder van een pand dat [eiser c.s.] verhuurde. De huurder veroorzaakte waterschade, maar [eiser c.s.] kon geen beroep doen op zijn rechtsbijstandverzekering omdat het pand niet was aangemeld bij de verzekering. Hierdoor moest [eiser c.s.] zelf procederen, wat resulteerde in een proceskostenveroordeling en advocaatkosten die hij op Buro Brederode wilde verhalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser c.s.] niet voldoende heeft aangetoond dat Buro Brederode op de hoogte was van de verhuur van het pand. Buro Brederode betwistte dat zij wist dat het pand verhuurd werd en stelde dat [eiser c.s.] dit nooit had doorgegeven. De rechter oordeelde dat zonder deze kennis er geen sprake kon zijn van een schending van de zorgplicht. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat Buro Brederode in gebreke was gebleven bij het aanpassen van de polissen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser c.s.] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk kreeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg op 5 juli 2017.