ECLI:NL:RBNHO:2017:7502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning; beoordeling woon- en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Haarlemmermeer niet voldoende had aangetoond dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat was voor de plattelandswoning. Eiseressen, die de vergunning aanvechten, stelden dat de woning niet binnen de bebouwde kom ligt en dat de vergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet verleend had mogen worden zonder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te doorlopen. De rechtbank concludeerde dat de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning niet voldeed aan de eisen en dat er andere gebreken waren die tot vernietiging van het besluit leidden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is het griffierecht aan eiseressen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaak tussen

1. [eiseres 1] .,te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2]te [woonplaats] ,
3. [eiseres 3]te [woonplaats] ,
4. [eiseres 4]te [woonplaats] ,
eiseressen (gemachtigden: L.P.C. Bakker, G. Bot en P.D. de Vries),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder (gemachtigden: mr. J. Vandenbuschhe en mr. J. Oosterhof).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats] (gemachtigde: mr. S.L. Schram).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan derde-partij omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning aan de [het perceel] te [woonplaats] (het perceel) als burgerwoning.
Bij besluit van 31 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door derde-partij tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning op het perceel.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016.
Bij beslissing van 16 november 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten. Verweerder heeft een reactie ingezonden, waarop eiseressen hebben gereageerd.
Op 3 augustus 2017 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door L.P.C. Bakker en P.D. de Vries. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J. Vandenbuschhe. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning op het perceel. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de “Ruimtelijke onderbouwing Woning [het perceel] [woonplaats] ” (de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd.
2.1
Eiseressen betogen terecht, naar verweerder in het verweerschrift en ter zitting van 10 november 2016 ook heeft erkend, dat voor het project geen omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef, negende lid, van bijlage II bij het Bor, omdat de woning niet is gelegen binnen de bebouwde kom. Omgevingsvergunning had slechts kunnen worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo na het doorlopen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
2.2
Hoewel dit aan het bestreden besluit klevende gebrek in de voorliggende situatie in beginsel met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou kunnen worden gepasseerd, ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe, omdat, gelet op het hierna overwogene, aan het bestreden besluit andere gebreken kleven die tot vernietiging van het betreden besluit leiden.
3.1
Eiseressen betogen dat verweerder niet heeft aangetoond dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De kwalificatie van de woning tot plattelandswoning brengt niet per definitie met zich dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2364, heeft overwogen brengt de omstandigheid dat een woning onder de werking van de Wet plattelandswoningen valt, niet met zich dat het er voor moet worden gehouden dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet plattelandswoningen volgt dat met de figuur van de plattelandswoning is beoogd om niet het feitelijk gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status bepalend te laten zijn voor bescherming tegen milieuhinder. Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit betekent echter niet zonder meer dat ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
3.3
De rechtbank is van oordeel, naar verweerder ter zitting van 10 november 2016 ook heeft erkend, dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing niet is onderbouwd dat ter plaatse van de plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit komt reeds hierom – wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb – voor vernietiging in aanmerking.
3.4
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld (nader) te onderbouwen dat ter plaatse van de plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd (informele lus).
3.5
Verweerder heeft een tweetal rapporten van SPA WNP Ingenieurs (SPA) van 2 januari 2017 en 24 maart 2017 ingezonden.
In de rapporten is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG brochure) tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de vraag of wat betreft de milieuaspecten geur, stof, gevaar en geluid bij de plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. In de rapporten is ervan uitgegaan dat sprake is van het omgevingstype “gemengd gebied” en is geconcludeerd dat wat betreft de aspecten geur, stof en gevaar wel en wat betreft het aspect geluid niet aan de in de brochure opgenomen richtafstanden wordt voldaan. In de rapporten is aan de hand van het in de VNG-brochure in paragraaf B5.3 opgenomen stappenschema geconcludeerd dat wat betreft het aspect geluid ter plaatse van de plattelandswoning niettemin sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verder is in de rapporten, voor zover thans met name van belang, geconcludeerd dat
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van het bedrijf van eiseressen niet maakt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de plattelandswoning.
3.6
Ter nadere zitting van 3 augustus 2017 hebben eiseressen hun beroepsgrond dat
in de rapporten van SPA ten onrechte geen rekening is gehouden met de spuitzones van nabijgelegen akkerbouwbedrijven ingetrokken. Verder is ter nadere zitting komen vast te staan dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat op basis van de VNG-brochure wat betreft de milieuaspecten geur, stof en gevaar een richtafstand van 0 meter geldt tussen het bedrijf van eiseressen en de plattelandswoning en dat (logischerwijs) aan die afstand wordt voldaan. De rechtbank zal deze aspecten dan ook buiten bespreking laten.
Reikwijdte omgevingsvergunning
3.7.1
Eiseressen betogen allereerst dat in de rapporten van SPA is miskend dat de verleende omgevingsvergunning zich ook uitstrekt tot de gronden behorende bij de beoogde plattelandswoning en niet slechts tot de contouren van de bestaande woning.
3.7.2
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat de verleende omgevingsvergunning zich eveneens uitstrekt tot de gronden behorende bij de beoogde plattelandswoning. Zij neemt hierbij in aanmerking dat in de ruimtelijke onderbouwing in afbeelding 2 het projectgebied is ingetekend. Het projectgebied behelst zowel de woning zelf als de daarbij behorende gronden. In paragraaf 3.1 “Bestaande situatie en huidig gebruik” van de ruimtelijke onderbouwing is daarnaast aangegeven dat de bedrijfswoning thans feitelijk wordt gebruikt als burgerwoning en dat ook de overige gronden van het perceel voor de woonfunctie zijn ingericht (garage, verhardingen en tuin). Gelet hierop kan met omgevingsvergunningverlening niet anders zijn bedoeld dan het gebruik van de gronden ten behoeve van de woonfunctie toe te staan en te bewerkstelligen dat deze gronden als erf ten behoeve van het gebruik als plattelandswoning kunnen worden gebruikt. In de rapporten van SPA is, voor zover daarin wordt gesteld dat de omgevingsvergunning slechts betrekking heeft op de bestaande bewoning en niet op gronden rondom de woning, bij de beoordeling van de vraag of ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van een onjuist uitgangspunt uitgegaan.
Tuin
3.8.1
Eiseressen betogen in het verlengde van het voorgaande dat in de rapporten van SPA is miskend dat omdat de te verwachten hinder van haar bedrijf in de tuin van de plattelandswoning ook van invloed is op het woon- en leefklimaat aldaar, ook de tuin bij de beoordeling daarvan had moeten worden betrokken.
3.8.2
De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2306 en 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1688, met eiseressen van oordeel dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook in de tuin behorende bij de plattelandswoning in een aanvaardbaar verblijfsklimaat dient te worden voorzien. Dat aan een tuin in het kader van milieuwetgeving (bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, de Wet geluidhinder en het Besluit landbouw milieubeheer) geen bescherming toekomt, doet hieraan niet af. Voor zover er in de rapporten van SPA bij de beoordeling van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van is uitgegaan dat de invloed ervan in de tuin niet behoefde te worden betrokken, berusten deze rapporten ook in zoverre op een onjuist uitgangspunt.
Uitbreidingsmogelijkheden plattelandswoning en bedrijf van eiseressen
3.9.1
Eiseressen betogen verder dat in de rapporten van SPA ten onrechte de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfswoning als neergelegd in artikel 5.2.2. van de planregels niet zijn betrokken. Volgens eiseressen kan een plattelandswoning worden aangemerkt als een bedrijfswoning, zodat de daarvoor in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden ook voor de plattelandswoning gelden.
Zij betogen daarnaast dat in het rapport van SPA van 2 januari 2017 ten onrechte niet is betrokken dat de plattelandswoning vergunningvrij over een diepte van vier meter richting hun bedrijf kan worden uitgebouwd
Eiseressen betogen voorts dat de uitbreidingsmogelijkheden vanuit hun bedrijf ten onrechte niet in de rapporten van SPA zijn betrokken. Op grond van artikel 5.2.3 van de planregels is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak en daarmee op een afstand van 5,9 meter van de plattelandswoning te bouwen.
3.9.2
De rechtbank volgt eiseressen niet in hun stelling dat ten behoeve van de plattelandswoning de bouwmogelijkheden als neergelegd in artikel 5.2.2 van de planregels die gelden voor een bedrijfswoning kunnen worden benut en door SPA bij de beoordeling hadden moeten worden betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde bouwmogelijkheden slechts kunnen worden benut ten behoeve van de uitbreiding van een woning die in gebruik is als een bedrijfswoning. Het is in strijd met artikel 5.2.2 van de planregels om aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken te bouwen ten behoeve van een plattelandswoning. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een plattelandswoning vanuit het ruimtelijke ordeningsspoor niet gelijkgesteld kan worden aan een bedrijfswoning. Een plattelandswoning is uitsluitend vanuit milieu-oogpunt gelijk te stellen aan een bedrijfswoning.
3.9.3
De rechtbank stelt vast dat in het rapport van SPA van 24 maart 2017 (alsnog) rekening is gehouden met de vergunningvrije uitbreidingsmogelijkheden van de plattelandswoning over een diepte van vier meter, zodat het betoog van eiseressen in zoverre feitelijke grondslag is gaan missen. De rechtbank gaat er gelet op het rapport van 24 maart 2017 van SPA van uit dat deze uitbreidingsmogelijkheden tussen partijen geen geschilpunt meer vormen.
3.9.4
De rechtbank stelt verder vast dat in het rapport van SPA van 24 maart 2017 onder het kopje “Berekening/interpretatie geluidwaarden” is aangegeven dat indien het bedrijf van eiseressen zou uitbreiden tot op een afstand van 5,9 meter van de plattelandswoning, nog steeds aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit moet worden voldaan.
De rechtbank stelt aldus vast dat SPA in diens laatste rapport de stelling van eiseressen dat hun bedrijf kan uitbreiden tot op genoemde afstand van 5,9 meter niet heeft bestreden. Ook verweerder heeft deze stelling ter zitting niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank gaat er aldus van uit dat ook deze uitbreidingsmogelijkheden tussen partijen geen geschilpunt meer vormen.
Geluid
3.10.1
Eiseressen betogen met betrekking tot het aspect geluid dat er in de rapporten van SPA ten onrechte van is uitgegaan dat in de huidige situatie voor de bedrijfswoning de toetsingscriteria als neergelegd in artikel 2.17c van het Activiteitenbesluit gelden. Volgens eiseressen behoort de bedrijfswoning bij de inrichting en geniet deze ten opzichte van het eigen bedrijf geen bescherming. Niet het feitelijke gebruik van de woning is bepalend, maar het planologische kader. Het bedrijf van eiseressen heeft op dit moment wat betreft geluid op het meest nabijgelegen gevoelige object, niet zijnde de bedrijfswoning, dan ook een milieuruimte die overeenkomt met de door SPA genoemde toetsingscriteria. Dit betekent dat de geluidwaarden ter hoogte van de bedrijfswoning hoger mogen en kunnen zijn dan waarvan in de rapporten is uitgegaan. Gelet hierop is het bovendien zeer aannemelijk dat het luchtvaartlawaai, anders dan de rapporten is vermeld, niet bepalend is wat betreft de gecumuleerde geluidbelasting.
3.10.2
In het rapport van SPA van 2 januari 2017 is aangegeven dat niet wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure voor wat betreft het aspect geluid. In dat geval is, zo staat verder in het rapport vermeld, gelet op het in paragraaf B5.3 opgenomen stappenschema in de VNG-brochure een geluidsonderzoek noodzakelijk en zal moeten worden bezien of wordt voldaan aan de richtwaarden zoals genoemd bij de verschillende stappen.
Als uitgangspunt voor de beoordeling is gehanteerd dat voor de inrichting in de huidige situatie bij de bedrijfswoning de eisen gelden zoals opgenomen in (naar de rechtbank begrijpt: tabel 2.17c behorende bij artikel 2.17, derde lid, van het) Activiteitenbesluit.
In het rapport van SPA van 24 maart 2017 wordt herhaald dat de bedrijfswoning in de huidige situatie de voor geluid maatgevende woning is.
3.10.3
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat er in de rapporten van SPA ten onrechte van is uitgegaan dat in de huidige situatie op de gevel van de bedrijfswoning de eisen van tabel 2.17c van het Activiteitenbesluit gelden en dat de bedrijfswoning bescherming geniet tegen geluidhinder van het bedrijf van eiseressen.
Op grond van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wabo en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (de Wijzigingswet) (zie met name Kamerstukken II, 2011–2012, 33 078, nr. 3, p. 17) zijn onder meer de artikelen 1.1a en 2.14 van de Wabo en artikel 11.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer gewijzigd dan wel toegevoegd in die zin dat voor de mate van bescherming die een woning op grond van deze wetten toekomt tegen omliggende agrarische bedrijven niet langer het feitelijk gebruik, maar de planologische status bepalend is.
Niet in geschil is dat de woning feitelijk wordt gebruikt als burgerwoning, maar op grond van het bestemmingsplan is bestemd als bedrijfswoning. Een bedrijfswoning maakt onderdeel uit van de inrichting en geniet aldus geen bescherming tegen geluidhinder veroorzaakt door het eigen bedrijf, in dit geval het bedrijf van eiseressen.
In de rapporten van SPA kon er dan ook niet van worden uitgegaan dat het bedrijf van eiseressen in de huidige situatie op de gevel van de bedrijfswoning aan de eisen zoals opgenomen in tabel 2.17c van het Activiteitenbesluit moet voldoen. Beoordeeld had moeten worden wat de feitelijke geluidbelasting op de gevel van de woning en, gelet op het onder 3.8 overwogene, in de daarbij behorende tuin is ten gevolge van het bedrijf van eiseressen.
Gelet op het voorgaande kan er, zonder dat is onderzocht wat de feitelijke geluidbelasting is, daarnaast niet van worden uitgegaan dat het luchtvaartlawaai wat betreft het aspect geluid bepalend is te achten voor de ondervonden hinder op de gevel van de woning en in de daarbij behorende tuin, zoals in de rapporten van SPA staat vermeld.
3.11.1
Eiseressen betogen verder dat er in de rapporten van SPA van is uitgegaan dat de woning is voorzien van isolatie om de overlast van vliegverkeer van Schiphol tegen te gaan. Indien op korte termijn of in de toekomst wijzigingen worden doorgevoerd ten aanzien van Schiphol, waardoor er wijzigingen plaatsvinden in het vliegverkeer, staat het een bewoner van de woning echter vrij om een woning zonder isolatie terug te bouwen. Dit zal tot nadelige effecten voor het bedrijf van eiseressen leiden, omdat het woon- en leefklimaat in de woning dan zeker niet aanvaardbaar zal zijn en een ongehinderde bedrijfsvoering daarmee wordt belemmerd.
3.11.2
In het rapport van SPA van 2 januari 2017 is aangegeven dat de woning extra is geïsoleerd vanwege het luchtvaartlawaai om in de woning een acceptabel woon- en leefklimaat te creëren.
In het rapport van SPA van 24 maart 2017 is aangegeven dat de verwachting niet reëel is dat Schiphol zodanig wijzigt dat de geluidbelasting ter plaatse zal verminderen. Het ligt eerder in de lijn der verwachting dat de hinder ten gevolge van Schiphol groter zal worden.
3.11.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiseressen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat SPA in de rapporten niet van voornoemd beschreven isolatie van de woning heeft mogen uitgaan. In zoverre faalt het betoog van eiseressen.
Gebruik gewasbeschermingsmiddelen
3.12.1
Eiseressen betogen verder dat niet is onderzocht in de rapporten van SPA wat de invloed is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van hun bedrijf op het woon- en leefklimaat in de woning, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden. Niet duidelijk is bovendien op welke wijze en door wie een eventuele windhaag waarover in de rapporten wordt gesproken kan, zal of moet worden aangelegd. Er zijn geen verbindende eisen gesteld aan het oprichten van zo een haag.
3.12.2
In het rapport van 2 januari 2017 van SPA is aangegeven dat in de kassen van eiseressen af en toe gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en dat de ramen van de kassen tijdens het gebruik van de middelen gesloten zijn. Na inwerktijd van de middelen kunnen de ramen van de kassen eventueel worden geopend, waarbij restemissie van de gewasbeschermingsmiddelen zou kunnen ontstaan. Gezien de afstand tussen de kassen en de woning (circa 17 meter) is in de huidige situatie niet uit te sluiten dat er enige immissie van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt. In het rapport is aangegeven dat de immissie naar de woning is te voorkomen door middel van een windhaag en dat alsdan een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
In het rapport van 24 maart 2017 van SPA is vermeld dat het bestemmingsplan (zoals eiseressen hebben gesteld) de bouw van kassen op 12 meter van de woning toestaat. Omdat de gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast in gesloten kassen, is de kans op drift naar buiten evenwel afwezig tot verwaarloosbaar klein. Blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift vormt geen risico zodat dit aspect een goed woon- en leefklimaat bij de woning niet in de weg staat.
3.13.3
De rechtbank stelt vast dat de rapporten van SPA op het punt van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet concludent zijn. In het rapport van 2 januari 2017 wordt gesteld dat een windhaag nodig is om een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen garanderen bij de plattelandswoning, terwijl deze blijkens het rapport van 24 maart 2017 niet meer nodig wordt geacht. Onduidelijk is ook wat de afmetingen van de windhaag zouden moeten zijn indien deze nodig is en hoe wordt geborgd dat deze wordt aangeplant.
Bij de beoordeling van de invloed van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is bovendien niet onderkend dat ook de invloed ervan in de tuin moet worden beschouwd en is geen acht geslagen op alle uitbreidingsmogelijkheden als omschreven in rechtsoverweging 3.9.
3.14
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verweerder er met het overleggen van de rapporten van SPA niet in is geslaagd alsnog deugdelijk te motiveren dat ter plaatse van de plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De beroepsgrond van eiseressen slaagt.
4.1
Eiseressen betogen verder dat de omgevingsvergunning in strijd met beleid is genomen en dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval van het beleid wordt afgeweken. De woning is gelegen in het zogeheten Primaviera-gebied. Dit gebied is vanuit provinciaal beleid, de Provinciale Ruimtelijke Verordening, aangewezen als glastuinbouwconcentratiegebied en voor grootschalige landbouw. Volgens eiseressen kan het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning de glastuinbouwontwikkeling hinderen.
Eiseressen betogen verder dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat er geen perspectief is op het gebruik van de bedrijfswoning als bedrijfswoning.
4.2
In de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is in paragraaf 2.2 “Provinciaal beleid” aangegeven dat het perceel is gelegen op gronden die zijn aangewezen voor grootschalige landbouw en als glastuinbouwconcentratiegebied. De voorgenomen ontwikkeling om de bedrijfswoning aan te duiden als plattelandswoning wordt in overeenstemming met provinciaal ruimtelijk beleid geacht. Daartoe is van belang geacht dat de aanduiding plattelandswoning geen afbreuk doet aan de agrarische mogelijkheden van het aangrenzende glastuinbouwconcentratiegebied.
In paragraaf 2.3 “Gemeentelijk beleid” is aangegeven dat voor het projectgebied verschillende gemeentelijke beleidskaders gelden die vooral zijn gericht op de gebiedsontwikkeling PrimAvierea. Hoewel in de aangehaalde beleidsstukken niet concreet wordt ingegaan op (bedrijfs)woningen in/rondom het PrimAviera gebied, kan als algemeen uitgangspunt aangenomen worden dat functiewijzigingen naar burgerwoningen of plattelandswoningen enkel toelaatbaar zijn indien de gebiedsontwikkeling PrimAviera hierdoor niet gehinderd wordt. In het onderhavige geval is daarvan sprake. Daartoe wordt aangevoerd dat de woning al langere tijd geen onderdeel meer uitmaakt van de agrarische inrichting en de activiteiten van de inrichting niet beperkt worden door de woning. Met de wijziging naar een plattelandswoning wordt de al bestaande, feitelijke situatie voortgezet en worden voldoende garanties voor de gebiedsontwikkeling PrimAviera geboden.
4.3
In het verweerschrift betoogt verweerder dat de beleidsstukken onder meer zijn gericht op schaalvergroting. Een gevolg hiervan is dat het aantal bedrijven ten opzichte van het aantal bedrijfswoningen afneemt. Hierdoor ontstaat een overschot aan bedrijfswoningen.
Voorts betoogt verweerder dat indien een plattelandswoning een hogere waarde verkrijgt ten opzichte van een bedrijfswoning het prijsopdrijvend effect geen planologisch, maar een feitelijk gevolg is. De belemmering om de woning aan te kopen en te bewonen is van financiële aard.
4.4
De rechtbank ziet in hetgeen eiseressen hebben aangevoerd geen aanleiding de uiteenzetting in de ruimtelijke onderbouwing als weergegeven 4.2 voor onjuist te houden of verweerder niet te volgen in diens hiervoor onder 4.3 weergegeven standpunt, zodat zij ter onderbouwing van haar oordeel daarnaar verwijst. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat door de functiewijziging niets verandert voor het bedrijf waartoe de bedrijfswoning planologisch behoort. De woning blijft onbeschermd ten opzichte van de emissies van dat bedrijf. De mate van milieubescherming ten opzichte van omliggende inrichtingen wordt door het zijn van plattelandswoning niet anders. De woning was beschermd en blijft beschermd. Voorts blijft de mogelijkheid bestaan de woning te laten bewonen door iemand die een functionele binding heeft met het bedrijf.
4.5
De beroepsgronden slagen niet.
5. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van derde-partij te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, nu niet is gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan de zijde van eiseressen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van derde-partij te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,00 aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.