ECLI:NL:RBNHO:2017:7668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3681
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verbouwing kinderdagverblijf tot woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die was verleend aan Mariveld B.V. voor de verbouwing van een kinderdagverblijf tot een woning. Verzoeker, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 23 juni 2017 en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor aantasting van zijn privacy en woongenot door de wijziging van het gebruik van het pand. Tijdens de zitting op 7 september 2017 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn buurman, terwijl de gemeente Zaanstad werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een ambtenaar.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat de omgevingsvergunning rechtmatig was verleend, omdat de wijziging van het gebruik van het pand geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen met zich meebracht. Verzoeker had aangevoerd dat de ramen van het pand inkijk gaven in zijn tuin, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze ramen al voor de aankoop van zijn woning waren afgetimmerd en dat er geen sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

Verder werd overwogen dat de vrees voor overlast door het gebruik van het pand als woning niet aannemelijk was en dat het pand geschikt gemaakt kon worden voor bewoning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen gronden waren om aan te nemen dat het besluit in bezwaar niet stand zou houden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3681
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats 1] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder,

(gemachtigde: P.J. Gómez).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster] , te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan Mariveld B.V. voor het verbouwen van een kinderdagverblijf tot woning op de locatie [adres] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn buurman, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. van Zorge, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het project betreft het wijzigen van het gebruik van het pand aan het [adres] van kinderdagverblijf in wonen en een interne verbouwing om het pand daarvoor geschikt te maken.
3. De eigendom van het pand is ten tijde van dit geding overgegaan van Mariveld B.V. op [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster). Vergunninghoudster heeft aangegeven dat het voor haar financieel niet haalbaar is de bouwwerkzaamheden te onderbreken in afwachting van de uitkomst van deze procedure, zodat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij behandeling van zijn verzoek.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zaanse Schans” is de bestemming "Maatschappelijk” toegekend aan het perceel. Verweerder heeft - voor zover hier van belang – in afwijking van de planregels met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2° van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de vestiging van een woning in het pand. Verweerder heeft in zijn besluitvorming betrokken dat het pand al geruime tijd leeg staat. Het pand staat in een gebied met een grote historische en culturele waarde. Zo worden toeristen die naar de Zaanse Schans gaan gestimuleerd ook daar naartoe te gaan. Er gaat ook een voetveer tussen de Zaanse Schans en het gebied waarin het pand is gelegen. Verweerder acht het daarom van belang dat de ruimtelijke uitstraling van het gebied goed is en streeft naar beëindiging van leegstand. Daarnaast heeft verweerder betrokken dat het een inpandige verbouwing betreft en de ruimtelijke uitstraling niet wijzigt. Het bouwplan heeft, aldus verweerder, dan ook geen impact op de planologische- en stedebouwkundige aspecten in het gebied en de functie wonen past bij een voor Zaanstad historisch pad.
5.1
Verzoeker voert aan dat als gevolg van de wijziging van het gebruik van het pand van kinderdagverblijf naar wonen, zijn privacy en woongenot wordt aangetast.
De vloer van de woonkamer van het pand is hoger dan het maaiveld waardoor hij inkijk vreest in zijn tuin en woonkamer. Ook zijn er twee ramen ingetekend die direct grenzen aan zijn tuin. Hij vreest de bouw van meerdere etages.
Verder heeft hij bij gebruik als kinderdagverblijf ’s avonds geen overlast, hetgeen bij gebruik als woning anders zal zijn. Hij stelt daarbij dat de woning niet geschikt is voor gebruik als woning, onder meer omdat de muren enkelsteens zijn.
Verzoeker stelt dat verweerder in zijn besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belangen als omwonende. Een zorgvuldige belangenafweging staat, aldus verzoeker, in de weg aan de verlening van de omgevingsvergunning.
5.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) – onder meer de uitspraak van 6 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0752) – volgt dat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts grond is wanneer die belemmering evident is. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om te beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het project in verband met privaatrechtelijke belemmeringen niet kan worden gerealiseerd (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:RVS:2017:1997)
Het feit dat ramen direct uitkijken op het erf van verzoeker, zou – onder omstandigheden – aanleiding kunnen zijn aan te nemen dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Op de zitting is echter komen vast te staan dat de twee ramen waar verzoeker op doelt, inderdaad grenzen aan zijn tuin, maar dat deze, reeds voordat verzoeker zijn woning kocht, aan de zijde van verzoeker zijn afgetimmerd met hout. In de bij de omgevingsvergunning behorende tekening zijn deze ramen ingetekend, maar is tevens vermeld dat het exterieur van het pand ongewijzigd blijft. Vergunninghoudster heeft aangegeven dat het haar bedoeling is om de betimmering voor de ramen in stand te laten en dat de tekening in zoverre onjuist is. Gelet hierop kan niet gesproken worden van een evidente privaatrechtelijke belemmering in vorenbedoelde zin. Ook overigens is niet gebleken van ramen die, vanuit een rechte hoek en binnen twee meter van de erfgrens, zicht geven op het erf van verzoeker.
5.3
Voorts valt niet in te zien dat met het gebruik van het pand als woning ’s avonds sprake zal zijn van een onacceptabele overlast. Ook valt niet in te zien waarom het pand niet geschikt gemaakt kan worden voor bewoning. Niet aannemelijk is dat het pand na verbouw niet zal voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De bouw van meerdere etages op de bestaande bebouwing is niet aangevraagd en staat reeds daarom niet ter beoordeling.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid op grond van genoemde onderbouwing omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor gebruik van het pand in afwijking van het bestemmingsplan.
6.1
Eerst ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat het bouwplan ten onrechte niet is voorgelegd aan de welstandcommissie, nu ter plekke van een beschermd stad- en dorpsgezicht sprake is.
6.2
Nu het bouwplan geen wijziging behelst van de buitenzijde van het pand, kon verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de beoordeling of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand in dit geval achterwege laten. Deze grond treft dan ook geen doel.
7.1
Verzoeker voert voorts aan dat ten onrechte niet is gekozen voor betere alternatieven, zoals het slopen van het leegstaande pand om er hierna een groenstrook van te maken of om de gronden te verkopen aan omwonenden ten behoeve van gebruik als tuin.
7.2
Verweerder dient te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. Indien een bouwplan waarvoor een afwijking van het vigerend bestemmingsplan noodzakelijk is, op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van een van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het slopen van het gebouw en onbebouwd laten van de gronden kan in redelijkheid niet worden aangemerkt als gelijkwaardig resultaat. Deze grond treft dan ook geen doel.
8.1
Verzoeker stelt dat hij ten tijde van de koop van zijn woning niet kon weten dat het gebruik van het bestreden pand zou worden gewijzigd. Als gevolg hiervan is echter wel, naar hij stelt, de waarde van zijn woning verminderd.
8.2
Verzoeker woont in een stedelijke omgeving zodat hij met dergelijke ontwikkelingen rekening moet houden. Indien verzoeker van mening is dat toch sprake is van planschade ten gevolge van de verlening van de omgevingsvergunning kan hij op grond van de Wet ruimtelijke ordening aan verweerder een verzoek om vergoeding daarvan doen. De voorzieningenrechter acht vooralsnog echter niet aannemelijk dat sprake is van een dusdanige schade dat verweerder niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
9. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting valt niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
10. Verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat hij zich overvallen voelde door de verlening van deze omgevingsvergunning en dat hij had verwacht dat verweerder, voordat deze vergunning werd verleend, de omwonenden van de aanvraag in kennis zou hebben gesteld en hen om een reactie zou hebben gevraagd. Hij heeft daarbij aangegeven dat het wat hem betreft niet zozeer een 'persoonlijke kwestie' jegens vergunninghoudster is, maar vooral een kwestie van onzorgvuldige besluitvorming door verweerder. Zoals ter zitting is besproken, geldt in dit geval echter de reguliere procedure waarvan voorafgaande consultatie van omwonenden geen onderdeel uitmaakt. Voorts zijn er - gezien hetgeen hiervoor is overwogen - geen gronden aan om te nemen dat de vergunning in bezwaar geen stand zal houden.
Vergunninghoudster heeft ter zitting expliciet aangegeven dat zij bereid is in overleg met de omwonenden een praktische oplossing te zoeken voor het door hen gevoelde verlies aan privacy. De voorzieningenrechter geeft verzoeker in overweging om te bezien of in overleg tussen vergunninghoudster en omwonenden alsnog een minnelijke regeling kan worden getroffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.