Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juni 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2017.
2.De feiten
- het houten éénpersoonsbed met nachtkastje;
- een/derde deel van de sieraden
- de linnenkast […] en nachtkastjes
- het eikenhouten schrijfburo
- de diepvrieskist […]
- de wasdroger […]
- het tinnen theeservies
- drie porseleinen vazen […]
- het fornuis in de keuken […]
- de Zaandse Wandklok
- de dagelijkse cassette.
1 oktober 2015 geleverd. De woning was vrij van hypotheek.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Op 20 oktober 2015 heeft [gedaagde] ten laste van de nalatenschap van moeder € 70.000,- aan [eiser] uitbetaald. De resterende € 947,- is op 16 maart 2016 betaald. Daarmee is de volledige hoofdsom voldaan. De vordering tot betaling van € 947,- zal dan ook worden afgewezen.
€ 5.000,- is ook bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking genomen. Tot slot is [gedaagde] op grond van artikel 4:78 lid 1 BW verplicht alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van de legitieme portie te verschaffen. Die informatie is echter beperkt tot de elementen die voor de berekening van de legitieme portie van belang zijn en dat zijn de waarde van de goederen van de nalatenschap en de schulden en giften. Uit het voorgaande blijkt immers dat die benodigde informatie reeds is verstrekt. De subsidiaire vordering tot het verstrekken van afgifte van stukken zal dan ook worden afgewezen.
20 januari 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding. Zoals hiervoor al is overwogen, is eerst wettelijke rente verschuldigd als [gedaagde] in verzuim is, welk verzuim pas kan ontstaan nadat hij deugdelijk in gebreke is gesteld. Bij brief van 20 januari 2016 heeft de advocaat van [eiser] weliswaar een termijn gesteld aan [gedaagde], maar die termijn ziet op het verstrekken van informatie en niet op betaling van de legitieme portie. Deze brief kan dan ook niet als ingebrekestelling in de zin van art. 6:82 lid 1 BW worden aangemerkt waarmee [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. Aangezien gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] eerder in verzuim is gebracht dan bij dagvaarding op 24 maart 2016, is eerst vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd.
Indien het feit dat [gedaagde] ten onrechte voor [eiser] aangifte erfbelasting heeft gedaan leidt tot een boete of andere verhoging ten laste van [eiser] dan dient [eiser] [gedaagde] daar persoonlijk voor aan te spreken. Er is geen grond om die boete c.q. verhoging ten laste van de nalatenschap te brengen, te meer nu dat ten koste zal gaan van het aan de legitimarissen en legatarissen uit te keren bedrag. De vordering zal derhalve worden afgewezen.