In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, had een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de verstrekking van een iPad Pro met toebehoren. In een eerdere tussenuitspraak van 13 juni 2017 had de rechtbank geoordeeld dat eiser voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde voorziening en dat het UWV deze in redelijkheid niet had kunnen weigeren. Na deze tussenuitspraak heeft het UWV op 11 juli 2017 een nieuw besluit genomen, waarin het eiser alsnog de gevraagde voorziening toekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV met dit besluit volledig tegemoet is gekomen aan de aanvraag van eiser.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat eiser geen belang meer had bij een verdere beoordeling van zijn beroep tegen het eerdere besluit van 22 april 2016, aangezien het UWV met het nieuwe besluit van 11 juli 2017 was teruggekomen op het eerdere besluit. Hierdoor werd het beroep tegen het besluit van 22 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn, maar dat het UWV wel het griffierecht van € 46,00 aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.