ECLI:NL:RBNHO:2017:9061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het Bouwbesluit 2012 in burengeschil

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in een burengeschil tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Verzoekster had een omgevingsvergunning verkregen voor het wijzigen van de voorgevel en het realiseren van een zelfstandige woonruimte op haar perceel. Echter, bij inspectie bleek dat de luchtverversingskanalen van verzoekster zich op minder dan twee meter van de perceelsgrens bevonden, wat in strijd is met artikel 3.33 van het Bouwbesluit 2012. Verweerder legde verzoekster een last onder dwangsom op om de overtreding te beëindigen.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 oktober 2017 is geprobeerd om partijen tot een oplossing te laten komen, maar dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter heeft ter plaatse onderzoek gedaan op 23 oktober 2017, maar ook daarna bleek er geen zicht op een oplossing.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afstand van de luchtverversingskanalen tot de perceelsgrens niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat. Het beroep van verzoekster is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/4233 en HAA 17/4234
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Kocak)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
mr. drs. [naam 1] en
[naam 2], te [woonplaats] , (gemachtigde: mr. H.C. Vroege).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om voor 1 juli 2017 de geconstateerde overtreding te beëindigen en beëindigd te houden onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,- voor de eerste geconstateerde overtreding,
€ 4.000,- voor de tweede geconstateerde overtreding en € 6.000,- voor de derde geconstateerde overtreding met een maximum van € 12.000,-.
Bij besluit van 30 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2017. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar partner [naam 3] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van ing. [naam 4] . Namens derde-partij is [naam 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in gesprek te gaan. Bij brief van 16 oktober 2017 heeft mr. Vroege de rechtbank meegedeeld dat het niet gelukt is om tot een oplossing te komen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens een onderzoek ter plaatse ingesteld. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017. Verzoekster, [naam 3] en
mr. Wernik waren hierbij aanwezig. Namens verweerder waren mr. O. Kocak en ir. R. Veen aanwezig. Verder waren [naam 1] , [naam 2] en mr. Vroege aanwezig.
Op verzoek van partijen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek wederom aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in gesprek te gaan.
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft mr. Vroege aangegeven dat zijn cliënten geen mogelijkheden zien om tot een oplossing te komen.
De voorzieningenrechter heeft, met toestemming van partijen, het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2016 omgevingsvergunning aan verzoekster verleend voor het wijzigen van de voorgevel en het realiseren van een zelfstandige woonruimte op de begane grond op het perceel [het perceel] (hierna: het perceel).
3. Verzoekster heeft teneinde te voorkomen dat een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat in de woning, in de zijgevel vier instroomopeningen/uitmondingen van de luchtverversingsinstallatie gemaakt. Het betreffen instroomopeningen/uitmondingen voor de keuken, toilet, badkamer en CV-installatie, hierna de kanalen.
Derde-partij woont aan [adres] ; zijn tuin grenst aan de achterzijde aan het perceel van verzoekster. Tot het perceel van derde-partij behoort ook de brandgang die naast de zijgevel van het pand van verzoekster loopt en uitkomt op de [straat perceel] onderbroken door een van twee kanten toegankelijke schuur van derde-partij. Derde-partij heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen deze kanalen die uitkomen op zijn brandgang, omdat deze op onvoldoende afstand van de perceelsgrens zijn gerealiseerd.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de vier kanalen zich niet bevinden op een afstand van tenminste twee meter van de perceelgrens, zodat sprake is van strijd met artikel 3.33, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Ook is voor de kanalen geen omgevingsvergunning verleend, nu deze niet zijn ingetekend op de tot de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen ten behoeve van de verbouw van [het perceel] en ook niet zijn aangevraagd. Er is niet gebleken van enig zicht op legalisatie. Verweerder is daarom overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom om te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt opgeheven. Verzoekster kan deze overtreding opheffen door het afdichten van de kanalen.
5. Ingevolge artikel 3.33, derde lid, van het Bouwbesluit 2012, zoals gold ten tijde van het bestreden besluit, hierna het Bouwbesluit, liggen een instroomopening en een uitmonding van een voorziening voor luchtverversing op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Dit geldt niet voor een in een dak gelegen instroomopening of uitmonding. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
6. Het pand was beneden in gebruik als antiekzaak en boven als winkel en is gesplitst in twee appartementen. Gelet hierop heeft verweerder terecht voormeld artikel 3.33 van het Bouwbesluit van toepassing geacht. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen overigens ook niet in geschil is, dat de kanalen zich bevinden in de zijgevel van de woning van verzoekster op minder dan twee meter afstand van de perceelsgrens. Hiermee is de overtreding van artikel 3.33, derde lid, van het Bouwbesluit gegeven en was verweerder bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. Verzoekster heeft aangevoerd dat sprake is van gewekte verwachtingen omdat inspecteur [naam 5] ter plekke is geweest en zelfs heeft aangegeven dat een brandwerende klep moest worden aangebracht. Omdat de inspecteur van de geplaatste kanalen op de hoogte was, heeft verzoekster er op mogen vertrouwen dat er geen bestuursrechtelijke bezwaren waren tegen het aanbrengen daarvan.
8.1
De omgevingsvergunning heeft geen betrekking op de kanalen. Voorts bedraagt de afstand van de kanalen tot de zijgevel van het pand aan de overzijde van de brandgang zeker twee meter zodat het niet zonneklaar was dat niet aan de afstandseis van het Bouwbesluit werd voldaan. Ook is het aan degene die bouwwerkzaamheden laat uitvoeren om zich rekenschap te geven van de situering van de perceelsgrens. Reeds hierom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
9. Anders dan eiseres stelt, maar verder niet toelicht, bestaat geen concreet zicht op legalisering.
10. Verzoekster heeft gewezen op de stalen balk over de gehele lengte van de woning waardoor het bouwtechnisch niet mogelijk/onevenredig duur is om een inpandige oplossing te realiseren. Voorts is de vochtoverlast in de benedenwoning al groot, waardoor de kanalen extra belangrijk zijn. Ook heeft zij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna de Afdeling, van 10 augustus 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:2195). In deze uitspraak overweegt de Afdeling dat in “burenruzie gerelateerde” bouwzaken de regels van het publiekrechtelijk bouwrecht niet mogen worden aangegrepen om gebrouilleerde buren elkaar te laten dwarsbomen. Verzoekster acht haar belangen veel groter dan die van derde-partij. Derde-partij heeft van de dampen die uit de kanalen komen zo goed als geen last.
11. Ter zitting is aan de orde geweest dat verzoekster voorafgaand aan de verbouwing geen contact heeft gezocht met derde-partij om een en ander te bespreken. Dit had wel in de rede gelegen reeds omdat de zijgevel van haar woning tegen de perceelsgrens aanligt. Verweerder heeft in dit verband ook verklaard dat deze situatie van bouwen op of tegen de perceelsgrens niet uniek is en dat in zulke gevallen de eigenaren van de belendende percelen tot een vergelijk moeten komen, opdat voldaan kan worden aan het Bouwbesluit. Verzoekster heeft gesteld dat de kosten onevenredig hoog zijn maar heeft nagelaten een degelijk rapport van een (onafhankelijk) deskundige over te leggen waarin duidelijk wordt uiteengezet hoeveel een inpandige oplossing kost. Indien de kosten als gevolg van de bestaande constructie inderdaad onevenredig hoog blijken, dan is het aan verzoekster om derde-partij te vragen om medewerking te verlenen aan een alternatieve oplossing zoals bijvoorbeeld een pijp door het dak van de (nog te bouwen nieuwe) schuur.
Pas op het moment dat duidelijk is dat derde-partij onredelijk weigert medewerking te verlenen aan een redelijke alternatieve optie en er dus sprake is van een situatie als waar de Afdeling in de door verzoekster genoemde uitspraak op doelt, moet verweerder zich beraden of handhaving in dit geval onevenredig is geworden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Ten tijde van het bestreden besluit was, nu verzoekster niet in overleg was getreden, van een dergelijke situatie nog een sprake. Ook is van belang dat verweerder tijdens het onderzoek ter plaatse heeft aangegeven dat niet te verwachten is dat de rookgassen die vrijkomen en zich verspreiden in de steeg gevaar opleveren.
12. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.