ECLI:NL:RBNHO:2018:10032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3198
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door niet-geregistreerde verzekeringsarts in WIA-uitkering geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Reith, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door L. Ritsma. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar WIA-uitkering per 25 juni 2017 stop te zetten, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres betwistte de juistheid van de medische rapportages en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd door een niet-geregistreerde verzekeringsarts. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire onderzoek niet is uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts en dat de rapportage niet voldoende was ondertekend. Echter, verweerder heeft aangevoerd dat het gebrek in de bezwaarfase was hersteld door een beoordeling door een geregistreerde arts. De rechtbank oordeelde dat de zorgvuldigheid van het onderzoek voldoende was gewaarborgd, ook bij digitale ondertekening. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt is dan aangenomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Ritsma).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 25 juni 2017 geen WIA-uitkering meer krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 4 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 15 maart 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Nadat verweerder de door de rechtbank gestelde vragen had beantwoord, hebben partijen verschillende malen over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
Beide partijen hebben laten weten in te stemmen met het doen van uitspraak zonder dat nogmaals onderzoek ter zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres was werkzaam als horecamedewerkster. Op 6 februari 2009 heeft zij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten.
1.2
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft verweerder aan eiseres per 1 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
Vanaf 1 mei 2012 heeft eiseres een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiseres werd geacht geen benutbare mogelijkheden (GBM) te hebben. Bij herbeoordelingen in 2013 en 2015 is verweerder hier ook van uitgegaan.
2.1
In het kader van een nieuwe herbeoordeling is eiseres op 15 februari 2017 gezien op het spreekuur van [naam 1] , arts. Volgens deze arts is geen sprake van GBM. Zij heeft een FML opgesteld en daarin beperkingen op psychisch en lichamelijk vlak opgenomen.
De arbeidsdeskundige heeft op basis van de geduide functies het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 0,95%, waardoor eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op basis daarvan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien af te wijken van het primaire oordeel door aanvullende beperkingen in de FML aan te nemen (beperkt op emotionele problemen van anderen hanteren en lokalisatie beperkingen tweezijdig in plaats van links).
Op basis van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien af te wijken van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3.1
Eiseres stelt dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Vanaf augustus 2017 is zij weer onder behandeling van een psycholoog/psychotherapeut.
3.2
Aanvullend stelt eiseres dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het primaire medisch onderzoek is verricht door een niet-geregistreerde verzekeringsarts en de rapportage is niet mede ondertekend door een geregistreerde verzekeringsarts. Voor zover moet worden uitgegaan van digitale mede-ondertekening heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de desbetreffende procedures onvoldoende een zorgvuldige behandeling waarborgen.
3.3
Voorts stelt eiseres dat op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht rust om haar situatie ondanks onveranderde omstandigheden totaal anders te beoordelen. Haar dagverhaal is dusdanig dat niet gesteld kan worden dat zij 40 uur per week belastbaar is. Verweerder heeft de klachten/diagnoses onjuist vertaald in de FML en is uitgegaan van onvolledige informatie nu geen informatie is opgevraagd bij de behandelaars. Er dienen meer beperkingen in de FML te worden aangenomen, met name op het punt van de arbeidsduur. Voorts heeft eiseres informatie van de GGZ ingebracht. Hieruit blijkt dat de rek er volledig uit is bij eiseres. Er is sprake van een verminderd energetisch vermogen en eiseres heeft suïcidale gedachtes bij toename van stress. Ook heeft zij dwangklachten. Tot slot doet eiseres een beroep op het Korosec-arrest.
4. Omdat eiseres de juistheid van de medische rapportages heeft betwist, moet beoordeeld worden of het medische onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of er aanleiding bestaat om het inhoudelijke medische oordeel voor onvolledig of onjuist te houden.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het primaire onderzoek niet is uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts. De onder de rapportage toegevoegde passage “
Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door [naam 2] , verzekeringsarts” acht eiseres onvoldoende, omdat een ‘natte handtekening’ ontbreekt.
4.2
Verweerder heeft op dit punt aangevoerd dat een eventueel gebrek is hersteld, nu een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden.
4.3
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ((CRvB) zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2007:BC0361) volgt dat er in beginsel niet van kan worden uitgegaan dat onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts dezelfde kwaliteit heeft als dat door een geregistreerde verzekeringsarts. Een dergelijk gebrek kan in de bezwaarfase worden hersteld indien in die fase een beoordeling plaatsvindt door een wel als zodanig geregistreerde arts. Als regel zal in dat geval echter besluitvorming op basis van alleen dossieronderzoek niet volstaan. Nu het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval uitsluitend op basis van dossieronderzoek heeft plaatsgevonden, is een eventueel gebrek op dit punt niet geheeld.
4.4
Beoordeeld moet daarom worden of inderdaad sprake is van een gebrek, nu in geschil is of de passage onder de rapportage zoals geciteerd onder 4.1 voldoende is om het onderzoek en de rapportage zorgvuldig te achten.
4.5
De rechtbank leidt uit de na de zitting door verweerder gegeven toelichting af, dat de geciteerde passage de zogenaamde digitale ondertekening betreft; een ‘natte handtekening’ wordt in dat geval niet geplaatst.
4.6.1
Verweerder heeft verder toegelicht sinds eind 2007, toen nog werd gewerkt met papieren dossiers, het beleid te voeren dat elke medische rapportage met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, verricht door een arts die (nog) geen geregistreerde verzekeringsarts is, wordt gecontrasigneerd door een geregistreerde verzekeringsarts. Door het contraseign neemt de geregistreerde verzekeringsarts de conclusies van de medische rapportage (mede) tot zijn verantwoordelijkheid en de contrasignerende arts wordt daardoor ook (mede) tuchtrechtelijk aansprakelijk voor die rapportage. Die werkwijze geldt nog onverkort, maar geleidelijk is verweerder digitaal gaan werken. Omdat een ‘natte handtekening’ bij deze werkwijze niet mogelijk is, heeft UWV een andere systematiek van contrasigneren ontwikkeld, om te blijven borgen dat het benodigde contraseign wordt verricht door degene die daartoe bevoegd is.
4.6.2
UWV heeft daartoe een systematiek ontwikkeld waarin wordt gewerkt met verschillende ‘rollen’, oftewel functies. Alleen wie de rol ‘geregistreerd verzekeringsarts’ heeft kan een medische rapportage definitief maken. De naam en functie van degene die de rapportage definitief maakt (digitaal contrasigneert), komt onderaan de rapportage te staan. Na het definitief maken wordt de rapportage automatisch binnen het systeem verplaatst naar het elektronisch archief en kan deze niet meer worden gewijzigd, ook niet door de geregistreerde verzekeringsarts. Ter toelichting hierop heeft verweerder de systeemtechnische circulaire (releasenotes) van 26 oktober 2013 en een (ongedateerd) informatieblad bijgevoegd, waarin die werkwijze is uitgelegd.
4.6.3
Met deze werkwijze acht verweerder voldoende verzekerd dat een rapportage, opgesteld door een niet-geregistreerde verzekeringsarts, wordt meegelezen en digitaal wordt ondertekend door een geregistreerde verzekeringsarts.
In dat verband heeft verweerder er verder op gewezen dat de geregistreerde verzekeringsarts die mede ondertekent de beschikking heeft over het volledige dossier. De behandelend arts kan voorafgaand of bij de overdracht zelf bepaalde zaken met de geregistreerde verzekeringsarts bespreken en ook de verzekeringsarts kan vragen aan de arts stellen, opdracht geven nader onderzoek te doen of informatie bij de behandelend sector in te winnen. Ook kan de verzekeringsarts besluiten de betrokkene zelf te ondervragen of te onderzoeken. Met het zetten van het contraseign geeft de verzekeringsarts aan dat hij de conclusie van de arts mede voor zijn rekening neemt. Het contraseign garandeert dat de conclusies uit het medische onderzoek tot stand zijn gekomen conform de te stellen kwaliteitseisen. Dat die geregistreerde verzekeringsarts de mentor van de desbetreffende niet-geregistreerde verzekeringsarts moet zijn volgt niet uit de rechtspraak van de CRvB, aldus verweerder.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder gegeven toelichting blijkt dat ook bij de digitale mede-ondertekening de zorgvuldigheid van het onderzoek voldoende is gewaarborgd. Van belang is hierbij dat voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de geciteerde passage uitsluitend onder de rapportage verschijnt, als de desbetreffende verzekeringsarts daadwerkelijk in het systeem is ingelogd. Daardoor is het niet mogelijk dat de niet-geregistreerde verzekeringsarts zelf de geciteerde passage onder de rapportage toevoegt zonder dat de geregistreerde verzekeringsarts daarbij betrokken is geweest. Op die situatie zag de door de rechtbank gestelde vraag 7 in de heropeningsbeslissing en deze is met de gegeven toelichting afdoende beantwoord. De (theoretische) mogelijkheid dat een ander inlogt met de gebruikersnaam en het wachtwoord van een geregistreerde verzekeringsarts, waarop eiseres heeft gewezen, maakt de zorgvuldigheid van de procedure niet onvoldoende gewaarborgd. Verweerder mag immers uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van medewerkers.
Eiseres heeft nog naar voren gebracht dat uit verschillende rapportages in andere dossiers blijkt dat ondanks de gestelde werkwijze in vergelijkbare gevallen toch niet-geregistreerde verzekeringsartsen rapporteren zonder mede-ondertekening. Verweerder heeft dat in het geval van de gegeven voorbeelden voldoende weerlegd door aan te geven hetzij dat de rapportages zijn opgesteld in een periode dat nog niet alle zaken waren gedigitaliseerd, hetzij dat het om rapportages gaat met betrekking tot een ZW-uitkering, die is uitgezonderd van het beleid. In paragraaf 2.1.1 van de releasenotes wordt overigens vermeld om welke processen het gaat, waarbij de ZW-procedure niet is genoemd.
4.8
Eiseres heeft verder aangevoerd dat uit rechtspraak van de CRvB blijkt, dat mede-ondertekening alleen voldoende is, indien het gaat om een verzekeringsarts in opleiding en de verzekeringsarts die mede-ondertekent diens mentor is. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De CRvB heeft in een vergelijkbaar geval op 15 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:39) geoordeeld dat een situatie zoals die zich nu ook in deze zaak voordoet geheel in lijn is met de in de eerdere uitspraak van 14 december 2007 als voldoende zorgvuldig geoordeelde handelwijze.
4.9
Anders dan eiseres leidt de rechtbank uit het feit dat in de systeemtechnische circulaire (de releasenotes) de niet-geregistreerd verzekeringsarts wordt aangeduid als verzekeringsarts in opleiding tot specialist (aios) niet af dat de arts daadwerkelijk aios moet zijn. Het gaat om een systeemtechnische toelichting, dus gericht op het automatiseringsproces. Bovendien is aan het begin van deze toelichting opgenomen: “
Volgens wettelijke eisen moet het medisch onderzoeksverslag indien een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is uitgevoerd door een verzekeringsarts in opleiding tot specialist (hierna AIOS genaamd) gecontrasigneerd worden door een geregistreerde VA.” Niet valt in te zien waarom die verplichting niet evenzeer zou gelden voor artsen die niet als verzekeringsarts in opleiding tot specialist worden aangeduid.
4.1
Ook overigens is het onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank acht daarbij van belang dat de primaire arts dossieronderzoek heeft gedaan, eiseres op het spreekuur heeft gezien en haar psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek gedaan.
4.11
De rechtbank is voorts van oordeel dat beiden voldoende toereikend en inzichtelijk hebben gemotiveerd waarom in het geval van eiseres ten tijde in geding geen verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen.
4.12
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij onveranderd geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
Of sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, dient te worden bepaald aan de hand van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit. Op grond daarvan zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig, wanneer de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, indien betrokkene bedlegerig is, indien betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven zo afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is (= ADL-afhankelijk), of indien betrokkene in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband en in zijn sociale contacten, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Uit het dossier blijkt niet dat eiseres psychisch niet-zelfredzaam is. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen komt niet naar voren dat zij niet in staat is tot zelfverzorging in het dagelijks leven, dat zij disfunctioneert in samenlevingsverband en disfunctioneert in sociale contacten buiten het gezin. Uit het dagverhaal blijkt dat zij voor haar kinderen zorgt, dat zij het huishouden doet en dat zij goed contact heeft met haar moeder en zus. Ook van de overige genoemde uitzonderingen is geen sprake. De rechtbank kan de onderbouwing van de verzekeringsartsen volgen; er is dan ook terecht een FML opgesteld.
4.13
Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. De informatie van de huisarts met betrekking tot haar psychische klachten dateert van 8 september 2011, ruim voor de datum in geding. Blijkens het beroepschrift is eiseres vanaf augustus 2017 (na datum in geding) gestart met behandeling. Pas in beroep heeft eiseres informatie van de behandelend GZ-psycholoog van 24 januari 2018 ingebracht. De rechtbank kan de onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze informatie overeenkomt met wat reeds bekend was (en dus niet leidt tot het oordeel dat te weinig beperkingen zijn aangenomen) volgen.
4.14
Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiseres heeft voldoende gelegenheid gehad om in voldoende mate weerwoord te bieden aan wat de (verzekerings)artsen van verweerder hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit. Dat de overgelegde informatie naar zijn aard niet geschikt zou zijn om twijfel te zaaien aan de rapporten van de verzekeringsartsen is niet gebleken.
4.15
Gezien het voorgaande is uitgegaan van de juiste medische grondslag. Zelfstandige arbeidskundige beroepsgronden zijn niet aangevoerd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De gang van zaken rond het contraseign is weliswaar pas in beroep toegelicht, maar was eerder nog niet door eiseres aan de orde gesteld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.