5.2De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift dat namens de vereniging is ingediend, alleen door de [functie 1] van de vereniging is ondertekend. Daarmee voldoet het niet aan artikel 9, derde lid, van de statuten van de vereniging. Het beroepschrift is evenwel bevoegd ingesteld, nu van de stukken die door verweerder zijn ingezonden onderdeel uitmaakt een machtiging, gedateerd 6 juni 2018, waarin de [functie 1] door de vereniging is gemachtigd de vereniging in rechte te vertegenwoordigen inzake de hockeyvelden De Kraaien, Fortuinweg te Zaandijk. De machtiging is ondertekend door de [functie 2] en de [functie 3] en voldoet daarmee aan artikel 9, vierde lid, van de statuten. Gelet voorts op de omschrijving van het doel van de vereniging, neergelegd in artikel 2 van de statuten, is de rechtbank van oordeel dat de vereniging is aan te merken als belanghebbende bij de omgevingsvergunning hier aan de orde.
6. Ook het beroep dat namens eiseres sub 2 (hierna: de werkgroep) is ingesteld is ontvankelijk. De werkgroep is naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende bij het beroep nu zij kan worden aangemerkt als een informele vereniging. Daartoe is redengevend dat, hoewel het kenbare ledental beperkt is tot vijf, te weten eisers sub 3, 4, 11 en 12, daarmee wel wordt voldaan aan het vereiste dat er een ledenbestand moet zijn. Gelet voorts op de door de werkgroep overgelegde “informatie over de werkgroep” is sprake van een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel. Daarbij is sprake van regelmatige ledenvergaderingen en een leiding die opereert als een bestuur waarbij, zo ter zitting is aangegeven, [eiser sub 4] als [functie 1] en [eiser sub 3] als [functie 2] fungeert. Verder is gebleken dat de samenwerking op enige continuïteit is gericht en de werkgroep als een eenheid deelneemt aan het rechtsverkeer. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkgroep is aan te merken als een (informele) vereniging die collectieve belangen van de leden (en de sympathisanten) behartigt.
7. Het beroep is ingesteld in één geschrift door alle eisers gezamenlijk. Ook de gronden van beroep zijn door of namens hen gezamenlijk geformuleerd. De rechtbank bespreekt deze gronden hierna. Voor zover de rechtbank daarin refereert aan eisers, bedoelt zij daarmee de door haar in beroep ontvankelijk geachte eisers sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11 en 12.
8. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Zaanstad (APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst, of die zich bevinden op een openbare plaats.
Op grond van artikel 4:11, derde lid, van de APV kan in afwijking van artikel 1:8 de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Bij de invulling van artikel 4:11, derde lid, van de APV hanteert verweerder beleid, dat is neergelegd in bijlage 2 en 3 van het Bomenbeleidsplan.
In bijlage 2 – voor zover hier van belang – is bepaald dat het vellen van waardevolle of monumentale bomen niet is toegestaan, tenzij bouwontwikkeling en binnenstedelijk bouwen een meerwaarde heeft ten opzichte van de betreffende boom. Als bijkomende maatregel moet dan een herplantplicht worden opgelegd.
In bijlage 3 – voor zover hier belang – is een boom van 40 jaar en ouder aan te merken als een potentieel waardevolle boom.
9. Verweerder stelt zich in zijn besluiten op het standpunt dat maar 21 van de 153 bomen zijn aan te merken als potentieel waardevolle bomen, omdat deze 40 jaar of ouder zijn, Verweerder heeft daarom de omgevingsvergunning verleend, omdat de beoogde bouwontwikkeling op de plek van de locatie waar de 153 bomen worden gekapt meerwaarde heeft ten opzichte van de waarde van de 21 bomen. Op de huidige locatie van ZHC De Kraaien, de enige Zaanse hockeyvereniging, zijn geen uitbreidingsmogelijkheden en bovendien is de ligging van de vereniging in de gemeente Wormerland ongunstig ten opzichte van het ledenbestand dat grotendeels uit Zaanstad komt. De nieuwe locatie aan de Fortuinweg ligt centraal, midden in de gemeente en is goed bereikbaar voor iedereen. Met de realisatie van deze sportvoorziening op die locatie wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling ‘sportdeelname te bevorderen en sport voor iedereen toegankelijk te laten zijn’ uit het gemeentelijk sportbeleid “Routekart buitensport”, en daarmee aan het algemeen maatschappelijk belang. Verweerder wijst er verder op dat alle 153 te kappen bomen worden vervangen door nieuwe bomen van dezelfde soort.
10. De rechtbank stelt vast dat eisers in hun beroepsschrift veelal gronden hebben aangevoerd die niet zien op de omgevingsvergunning hier aan de orde, maar op de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming die is afgegeven ten behoeve van de kap van bomen op de locatie ter hoogte van de Fortuinweg 1A te Zaandijk en die het – kortgezegd – mogelijk maakt het foerageergebied van aanwezige vleermuizen te verstoren. Voor zover de gronden van beroep zien op deze ontheffing – waarbij het gaat om gronden die zien op de onvolledigheid van het onderzoek dat aan de ontheffing ten grondslag ligt, gronden waarin wordt gesteld dat geen rekening is gehouden met de aanwezigheid in het gebied van de Noordse woelmuis, van verschillende volgelsoorten, en van holen in bomen die voor vleermuizen mogelijk een verblijfplaats vormen – laat de rechtbank deze hier buiten bespreking.
11. De rechtbank begrijpt uit hetgeen eisers in hun beroepschrift en ter zitting verder hebben aangevoerd dat zij stellen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de komst van de hockeyclub een meerwaarde heeft ten opzichte van de waarde van de bomen. De natuurwaarde van de bomen is volgens eisers belangrijker dan het verplaatsen van de hockeyclub. Zij wijzen er in dat verband op dat wetenschappelijk is vastgesteld dat groen zuiverende werking heeft, hetgeen ook is onderkend in het Groen- en waterplan Zaanstad 2017. Zij betwisten voorts dat de verhuizing van de hockeyclub uitnodigt tot meer bewegen en zal leiden tot een verbetering van de volksgezondheid, omdat de gewenste ontwikkeling en uitbreiding ook op de huidige locatie van de hockeyclub kan plaatsvinden, omdat daar voldoende ruimte is voor uitbreiding naar vier velden. Eisers stellen verder dat de bomen een belangrijke functie hebben voor de ontwikkeling en het in standhouden van de flora- en fauna in het gebied en in het naastgelegen Natura 2000 gebied. Verder is niet betrokken dat de beleving van de bomen deel uitmaakt van het wonen ter plaatse, terwijl het gebied voor bewoners ook belangrijk is als ontmoetings- wandel- en ontspanningsplek, te meer nu in de wijk geen vergelijkbare plekken zijn. Het behoud van de bomen is voorts nodig om hittestress en wateroverlast in de wijk te voorkomen, te meer nu meer bouwplannen in de wijk zijn voorzien. De bomen vormen voorts een buffer tegen het fijnstof afkomstig van de nabijgelegen A8. Gelet op genoemd fijnstof is sporten op deze locatie ook niet gezond te noemen.
12. De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van de in het geding zijnde omgevingsvergunning een bevoegdheid is die toekomt aan verweerder, waarbij aan verweerder een ruime mate van beleidsruimte toekomt. De bestuursrechter dient het resultaat van de belangenafweging daarom terughoudend te toetsen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom hij omgevingsvergunning heeft verleend voor de kap van 153 bomen, waarbij verweerder zich er ook rekenschap van heeft gegeven dat 21 van deze bomen als potentieel waardevol zijn aan te merken. Hetgeen eisers hebben aangevoerd doet aan die motivering niet af. De omstandigheid immers, dat de hockeyclub ook op de huidige locatie kan uitbreiden doet ook als dat zo is, hetgeen door verweerder wordt betwist, niet af aan de door verweerder gemotiveerde wens onder verwijzing naar zijn sportbeleid om de hockeyclub op de onderhavige locatie en daarmee binnen de eigen gemeentegrenzen te brengen. Nu verweerder in de besluitvorming voorts heeft aangegeven dat niet alleen voor de 21 potentieel waardevolle bomen maar voor alle 153 bomen evenzoveel bomen zullen worden herplant in het gebied, ziet de rechtbank reeds daarom geen grond eisers te volgen in hun stelling dat de kap zal leiden tot hittestress, wateroverlast en overlast van fijnstof in de wijk. Omdat het besluit niet tot gevolg heeft dat groen ter plaatse (permanent) verdwijnt, leidt ook de stelling dat wetenschappelijk is vastgesteld dat groen zuiverende werking heeft, niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt verder dat, voor zover deze stelling al plaats kan vinden in deze procedure, het niet aan eisers is om op te komen voor de gezondheid van de potentiele toekomstige gebruikers van de locatie waar de bomenkap is beoogd. Deze door hen aangevoerde grond kan reeds om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
14. Het beroep, voor zover ingesteld door eisers sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11 en 12 is ongegrond.
15. Nu bij deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat geen belang meer bij de door eisers gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.