ECLI:NL:RBNHO:2018:1139

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
17/4718
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.H. Wormhoudt, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 29 mei 2013, waarin de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 op nihil was vastgesteld. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres had het bezwaarschrift pas op 13 november 2013 ingediend, terwijl de termijn voor indiening was verstreken.

De rechtbank overwoog dat de omstandigheid dat verweerder pas na vier jaar een beslissing op het bezwaarschrift had genomen, het verzuim van eiseres niet verschoonbaar maakte. De rechtbank benadrukte dat het indienen van het bezwaarschrift geen verband kan houden met de termijn waarbinnen verweerder een beslissing neemt. Eiseres had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de gemachtigde van eiseres over een mogelijke schending van de hoorplicht en het feit dat eiseres een bewindvoerder had.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Belastingdienst om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: 17/4718
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Wormhoudt),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

[jw.sys.1.proc_jaar]/[jw.sys.1.proc_vnr]
De bestreden beslissing op bezwaar
Bij beslissing op bezwaar van 16 september 2017 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de beschikking van 29 mei 2013 inzake de definitieve berekening op nihil van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011, niet-ontvankelijk verklaard.
Zitting heeft mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018, alwaar zijn verschenen namens eiseres haar gemachtigde en namens verweerder mr. A.A. Wubs.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geding is de ontvangst van het aan eisers gerichte primaire besluit van 29 mei 2013. Het tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift van eiseres is door verweerder ontvangen op 13 november 2013.
2. Niet in geding is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. In de bezwaarfase heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom zij te laat bezwaar heeft gemaakt, teneinde te kunnen beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde zijn grieven tegen een gestelde schending van de hoorplicht laten vallen.
4. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest, zo is in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 26 juni 2013 (gepubliceerd onder nummer: ECLI:NL:RVS:2013:53) overwogen dat in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn slechts in zeer bijzondere gevallen een uitzondering als bedoeld in voormelde bepaling kan worden aanvaard; daarbij dient aannemelijk te worden gemaakt dat er geen mogelijkheid was om voor een tijdige indiening zorg te dragen.
6. De omstandigheid dat verweerder eerst na ruim vier jaar een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres heeft genomen maakt het verzuim van eiseres niet verschoonbaar. Het indienen van het bezwaarschrift kan geen verband houden met de in de tijd daar op volgende termijn waarbinnen verweerder een beslissing op het bezwaarschrift neemt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat de gemachtigde van eiseres heeft aangevoerd dat het wellicht mogelijk is dat een en ander werd veroorzaakt doordat eiseres een bewindvoerder had, kan niet als een dergelijke bijzonderheid gelden, al omdat het door de gemachtigde als hypothese naar voren is gebracht.
7. Het verzoek van de gemachtigde om schorsing van het onderzoek ter zitting is door de rechtbank afgewezen omdat vanaf de bezwaarfase voldoende gelegenheid is geweest omstandigheden aan te voeren die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat er geen mogelijkheid was voor een tijdige indiening van het bezwaar en dat van deze gelegenheid geen gebruik is gemaakt.
8. Verweerder heeft terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.