6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval, die blijkens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte zorgvuldig was voorbereid. Zij zijn met een gestolen auto naar de woning gereden. Verdachte deed zich voor als een medewerker van PostNL en duwde aangeefster, die een pakketje verwachtte, direct na het openen van de voordeur de woning in, waarna een vechtpartij ontstond met de slachtoffers. Vervolgens betrad zijn mededader de woning. In de woning is vervolgens om geld van de slachtoffers los te krijgen geweld gebruikt en gedreigd met geweld, onder meer door met een kapmes tegen de muur te slaan. Aangeefster heeft daadwerkelijk een aanzienlijk bedrag afgestaan. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededader gevlucht op een scooter, die daar vooraf was klaargezet. Het moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest om in de veilige omgeving van de eigen woning zo bruut te worden aangevallen.
Het is algemeen bekend dat feiten als deze een traumatische ervaring voor de slachtoffers oplevert, te meer nu de gewapende overval heeft plaatsgevonden in een woning. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, mede gelet op het feit dat gebruik werd gemaakt van valse Post NL kleding. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 februari 2018, waaruit blijkt dat verdachte first offender is.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van psychologisch rapport van 29 januari 2018, opgesteld door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, waaruit – samengevat – blijkt dat bij verdachte sprake is van een post-traumatische stressstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik, die ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Niet kon worden vastgesteld dat die stoornissen direct doorwerkten in het ten laste gelegde, althans niet in die zin dat verdachte werd belemmerd in zijn vrije wil en/of gedragskeuzes. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen. De psycholoog ziet geen grond om een risicoprognose te geven dan wel advies te geven ten aanzien van een behandeling in een justitieel kader.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 8 februari 2018, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker, waaruit onder meer blijkt dat de financiële situatie de voornaamste aanleiding was voor het plegen van het ten laste gelegde. Daarnaast is verdachte onvoldoende in staat hulp te vragen, omdat hij zijn netwerk niet met zijn problemen wil belasten, hetgeen een risicofactor is voor toekomstig delictgedrag alsmede zijn beperkte stresscopingsvaardigheden. De gediagnosticeerde post-traumatische stressstoornis en stoornis in cannabisgebruik lijken het gevolg te zijn geweest van het belaste verleden van verdachte, de dodelijk schietpartij in 2013 waarvan hij getuige is geweest en de gevolgen van het thans ten laste gelegde. Verdachte is hiervoor vrijwillig in behandeling gegaan en wil dit na zijn vrijlating continueren, hetgeen een positieve factor betreft. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, betekent dit naar alle waarschijnlijkheid dat hij zijn baan verliest. Daarnaast beschikt verdachte niet over een stabiele thuissituatie en was hij niet in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien, waardoor hij in de schulden raakte. De positieve levensdoelen, het gemiddelde intelligentieniveau en zijn afkeurende houding ten opzichte van het ten laste gelegde, waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt, kunnen volgens de reclassering als positieve factoren worden aangemerkt. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag/gemiddeld. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de aard en de ernst van de feiten en mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter aanleiding af te wijken van de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. Dit is onder meer gelegen in de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de delicten, in de omstandigheid dat hij first offender is, alsmede in hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van verdachte uit de hiervoor aangehaalde rapportages. Dit komt overeen met de indruk die de rechtbank ter zitting van verdachte heeft gekregen. Ook ter zitting was verdachte open zowel over de delicten als over zichzelf. Een en ander kwam oprecht over op de rechtbank.
Hoewel de onrechtmatig verkregen DNA-match niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel bewijsuitsluiting, is de rechtbank van oordeel dat deze onrechtmatigheid wel ten voordele van verdachte dient te worden meegenomen in de straftoemeting, nu hij hiervan nadeel heeft ondervonden. Hiertoe neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat de DNA-match in maart 2017 werd geconstateerd, derhalve bijna twee jaar na de sepotbeslissing van 6 mei 2015.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke omvang geïndiceerd. Bijzondere voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.