ECLI:NL:RBNHO:2018:11883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
15/872309-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met opzetheling en onrechtmatige DNA-match

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader een gewapende woningoverval heeft gepleegd. De verdachte deed zich voor als medewerker van PostNL en heeft, samen met zijn mededader, de slachtoffers met geweld bedreigd en gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2500 euro. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een gestolen voertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat het DNA-profiel van de verdachte ten onrechte niet uit de DNA-databank was verwijderd na een sepotbeslissing in een eerdere zaak. De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatige match met het DNA niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat de bekennende verklaring van de verdachte ook als bewijs kon dienen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat, maar heeft ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn status als first offender. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872309-16
Uitspraakdatum: 27 maart 2018
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 maart 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. M.C. Beun en van hetgeen door verdachte en mr. H.G. Koopman, raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 2500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met kracht heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar nek heeft gepakt en/of
- die [slachtoffer 1] een of meerdere malen (met kracht) in haar gezicht en/of haar
maag heeft geslagen en/of
- heeft geroepen:'ga liggen, ga liggen'en/of 'ik pak pistool, ik schiet dood' en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- die [slachtoffer 1] bij de arm heeft gepakt en/of een tyrip om haar rechterarm
heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de muur heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een kapmes heeft getoond en/of daarmee dreigend heeft gezwaaid en/of tegen de muur geslagen,
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een vals kostuum, te weten door het dragen van (een) postNL-kleding(stuk);
EN/OF
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 2500 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met kracht heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar nek heeft gepakt en/of
- die [slachtoffer 1] een of meerdere malen (met kracht) in haar gezicht en/of haar
maag heeft geslagen en/of
- heeft geroepen:'ga liggen, ga liggen'en/of 'ik pak pistool, ik schiet dood' en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- die [slachtoffer 1] bij de arm heeft gepakt en/of een tyrip om haar rechterarm
heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer 1] een kapmes heeft getoond en/of daarmee dreigend heeft gezwaaid
en/of tegen de muur geslagen,
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een vals kostuum, te weten door het dragen van (een) postNL-kleding(stuk);
Feit 2
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een Volkswagen Caddy, kleur blauw, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
2.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het DNA-profiel van verdachte in de zaak met parketnummer 13/669000-14 na de sepotbeslissing van 6 mei 2015 terstond had moeten worden verwijderd uit de DNA-databank. Dit is ten onrechte niet gebeurd, waardoor het ten onrechte nog aanwezige DNA-profiel van verdachte in de DNA-databank in 2017 heeft kunnen leiden tot een match met de bloedsporen die zijn aangetroffen in het kader van feit 1. Die match is onrechtmatig verkregen. De raadsman acht het niet vernietigen en verwijderen van het DNA-profiel van verdachte uit de DNA-databank een zeer ernstige omissie die de kern van de rechtstaat raakt, aangezien burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat hun DNA-profiel in aangewezen gevallen terstond wordt vernietigd en verwijderd. De raadsman heeft daarbij naar het Zwolsman-criterium verwezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Beoordeling
Naar aanleiding van het onderzoek in de zaak met parketnummer 13/669000-14, waarin verdachte destijds als verdachte was aangemerkt, is zijn DNA-profiel op 6 februari 2014 in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Ten aanzien van onder meer het bewaren en vernietigen van DNA-profielen in deze databank zijn door de Minister van Justitie nadere regels vastgelegd in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: het Besluit). Uit artikel 16, eerste lid, (oud) van het Besluit volgt onder meer dat zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd, niet langer kan worden aangemerkt als verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) de Justitiële Informatiedienst het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) daarvan in kennis stelt. Op 6 mei 2015 is de zaak met parketnummer 13/669000-14 jegens verdachte geseponeerd. Dit is blijkens artikel 16, tweede lid, (oud) van het Besluit een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, (oud) van het Besluit, zodat de Justitiële Informatiedienst het NFI van de sepotbeslissing op de hoogte had moeten stellen. Gelet op artikel 17 (oud) van het Besluit vernietigt het NFI
terstondnadat het een dergelijke kennisgeving heeft ontvangen, het DNA-profiel van degene die niet langer kan worden aangemerkt als een verdachte van zodanig misdrijf alsmede de daarbij behorende gegevens en het celmateriaal waaruit het profiel is verkregen.
Vaststaat dat na de sepotbeslissing van 6 mei 2015 in de zaak met parketnummer 13/669000-14 het DNA-profiel van verdachte niet – conform het bepaalde in artikel 16 en 17 (oud) van het Besluit – is vernietigd en verwijderd uit de DNA-databank. Uit de bijlage van het NFI rapport van 10 maart 2017 (dossierpagina 126) volgt immers dat voor de vergelijking gebruik is gemaakt van een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] verkregen in de zaak met parketnummer 13/669000-14. Bijna twee jaar na de sepotbeslissing bevond dit DNA-materiaal van verdachte zich derhalve nog steeds ten onrechte in de DNA-databank.
Vervolgens is de vraag aan de orde of dit vormverzuim in de onderhavige zaak moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Vooropgesteld wordt dat dit vormverzuim niet is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv naar de in deze zaak ten laste gelegde feiten (vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2814). Ook buiten het kader van artikel 359a Sv kan echter – zij het in uitzonderlijke gevallen – plaats zijn voor een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Hiertoe heeft de raadsman verwezen naar het Zwolsman-criterium (HR 30 maart 2004, LJN AM2533). Dat in het onderhavige geval door het niet verwijderen van het DNA-profiel van verdachte uit de DNA-databank is voldaan aan het Zwolsman-criterium, is door de raadsman echter op geen enkele wijze onderbouwd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het enkele feit dat het DNA-profiel van verdachte niet conform de regels is verwijderd acht de rechtbank daartoe niet voldoende. Daarbij overweegt de rechtbank dat een schending van het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer – waarmee het onderhavige vormverzuim in verband dient te worden gebracht – niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 7 juli 2009, NJ 2009/399).
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
2.3.
Schorsing
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Redengevende feiten en omstandigheden

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.3.
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder ook de op 13 maart 2018 ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4.
Bewijsoverweging
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onrechtmatige DNA-match van het bewijs dient te worden uitgesloten alsook de bekennende verklaring van verdachte, nu daartussen een causaal verband bestaat. Als gevolg daarvan dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewijsuitsluiting van de DNA-match als gevolg van de onderhavige omissie aangewezen. De bekennende verklaring kan wel tot het bewijs dienen, nu verdachte zowel bij de rechter-commissaris als bij het nadere politieverhoor enter terechtzitting, nadat hem opnieuw de cautie is gegeven, steeds een bekennende verklaring heeft afgelegd. De ten laste gelegde feiten kunnen dan ook – ondanks de bewijsuitsluiting van de DNA-match – wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat buiten het kader van artikel 359a Sv slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor bewijsuitsluiting op grond van vormverzuimen. Voor bewijsuitsluiting is slechts dan plaats indien daaraan een extreme wijze van verkrijging van het bewijsmateriaal ten grondslag ligt of wanneer daardoor de uitoefening van de verdedigingsrechten op ernstige wijze worden gefrustreerd. Aan het in strijd met de regels van het Besluit niet verwijderen van het DNA-profiel uit de databank kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat daardoor in de onderhavige procedure een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate is geschonden dat de uitkomst van het DNA-vergelijkingsonderzoek – neergelegd in de NFI rapporten van 10 maart 2017 en 26 september 2017 – van het bewijs zou moeten worden uitgesloten (zie onder meer HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2814).
Dit zou anders kunnen zijn indien zou blijken dat sprake is van een structureel voorkomend en door de autoriteiten genegeerd vormverzuim. Gesteld noch gebleken is echter dat de nadere regels uit het Besluit inzake het bewaren en vernietigen van DNA-profielen door de autoriteiten structureel niet worden nageleefd.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor bewijsuitsluiting van de NFI rapporten van 10 maart 2017 en 26 september 2017 en dus evenmin voor bewijsuitsluiting van de bekennende verklaringen van verdachte, en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 14 december 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer 1] meermalen met kracht heeft geduwd en
- die [slachtoffer 1] bij haar nek heeft gepakt en
- die [slachtoffer 1] in haar gezicht en haar maag heeft geslagen en
- heeft geroepen: ”ga liggen, ga liggen” en “ik pak pistool, ik schiet dood” en
- die [slachtoffer 1] bij de arm heeft gepakt en een tierip om haar rechterarm
heeft gedaan en
- die [slachtoffer 1] een kapmes heeft getoond en daarmee dreigend heeft gezwaaid
en tegen de muur geslagen,
waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een vals kostuum, te weten door het dragen van PostNL kleding;
Feit 2
hij op 14 december 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een Volkswagen Caddy, kleur blauw, heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige zich de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een vals kostuum;
Feit 2
medeplegen van opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – met een beroep op de OM-richtlijnen – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren, waaraan een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen dient te worden gekoppeld.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en verzoekt – mede gelet op de persoon van verdachte, zijn geringe rol en de omstandigheid dat hij first offender is – een aanzienlijk gedeelte van een eventuele gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval, die blijkens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte zorgvuldig was voorbereid. Zij zijn met een gestolen auto naar de woning gereden. Verdachte deed zich voor als een medewerker van PostNL en duwde aangeefster, die een pakketje verwachtte, direct na het openen van de voordeur de woning in, waarna een vechtpartij ontstond met de slachtoffers. Vervolgens betrad zijn mededader de woning. In de woning is vervolgens om geld van de slachtoffers los te krijgen geweld gebruikt en gedreigd met geweld, onder meer door met een kapmes tegen de muur te slaan. Aangeefster heeft daadwerkelijk een aanzienlijk bedrag afgestaan. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededader gevlucht op een scooter, die daar vooraf was klaargezet. Het moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest om in de veilige omgeving van de eigen woning zo bruut te worden aangevallen.
Het is algemeen bekend dat feiten als deze een traumatische ervaring voor de slachtoffers oplevert, te meer nu de gewapende overval heeft plaatsgevonden in een woning. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, mede gelet op het feit dat gebruik werd gemaakt van valse Post NL kleding. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 februari 2018, waaruit blijkt dat verdachte first offender is.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van psychologisch rapport van 29 januari 2018, opgesteld door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, waaruit – samengevat – blijkt dat bij verdachte sprake is van een post-traumatische stressstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik, die ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Niet kon worden vastgesteld dat die stoornissen direct doorwerkten in het ten laste gelegde, althans niet in die zin dat verdachte werd belemmerd in zijn vrije wil en/of gedragskeuzes. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen. De psycholoog ziet geen grond om een risicoprognose te geven dan wel advies te geven ten aanzien van een behandeling in een justitieel kader.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 8 februari 2018, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker, waaruit onder meer blijkt dat de financiële situatie de voornaamste aanleiding was voor het plegen van het ten laste gelegde. Daarnaast is verdachte onvoldoende in staat hulp te vragen, omdat hij zijn netwerk niet met zijn problemen wil belasten, hetgeen een risicofactor is voor toekomstig delictgedrag alsmede zijn beperkte stresscopingsvaardigheden. De gediagnosticeerde post-traumatische stressstoornis en stoornis in cannabisgebruik lijken het gevolg te zijn geweest van het belaste verleden van verdachte, de dodelijk schietpartij in 2013 waarvan hij getuige is geweest en de gevolgen van het thans ten laste gelegde. Verdachte is hiervoor vrijwillig in behandeling gegaan en wil dit na zijn vrijlating continueren, hetgeen een positieve factor betreft. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, betekent dit naar alle waarschijnlijkheid dat hij zijn baan verliest. Daarnaast beschikt verdachte niet over een stabiele thuissituatie en was hij niet in staat om in zijn levensonderhoud te voorzien, waardoor hij in de schulden raakte. De positieve levensdoelen, het gemiddelde intelligentieniveau en zijn afkeurende houding ten opzichte van het ten laste gelegde, waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt, kunnen volgens de reclassering als positieve factoren worden aangemerkt. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag/gemiddeld. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de aard en de ernst van de feiten en mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter aanleiding af te wijken van de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. Dit is onder meer gelegen in de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de delicten, in de omstandigheid dat hij first offender is, alsmede in hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van verdachte uit de hiervoor aangehaalde rapportages. Dit komt overeen met de indruk die de rechtbank ter zitting van verdachte heeft gekregen. Ook ter zitting was verdachte open zowel over de delicten als over zichzelf. Een en ander kwam oprecht over op de rechtbank.
Hoewel de onrechtmatig verkregen DNA-match niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel bewijsuitsluiting, is de rechtbank van oordeel dat deze onrechtmatigheid wel ten voordele van verdachte dient te worden meegenomen in de straftoemeting, nu hij hiervan nadeel heeft ondervonden. Hiertoe neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat de DNA-match in maart 2017 werd geconstateerd, derhalve bijna twee jaar na de sepotbeslissing van 6 mei 2015.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een meldplicht en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke omvang geïndiceerd. Bijzondere voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 als eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
tweeëntwintig (22) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren;
stelt daarbij als
algemene voorwaardendat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
stelt daarbij als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] en zich hierna, gedurende de proeftijd van drie jaren, zal blijven melden zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om in Stichting Exodus of een soortgelijke instelling – zulks ter beoordeling van de reclassering – te verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. J.C. van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2018.