6.4.Uit punt 55 tot en met 73 van het arrest Kamino/Datema volgt dat het zonder vooraankondiging uitreiken van een bezwarend besluit onder bepaalde voorwaarden geen onevenredige en onduldbare ingreep vormt waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast. Deze voorwaarden houden in (1) dat belanghebbende achteraf, in de bezwaarfase, alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord, (2) dat het niet vooraf horen geen nadelige gevolgen heeft gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de UTB en voorts (3) dat eventuele aan de beschikking verbonden gevolgen buiten toepassing zijn gesteld, dan wel dat na afloop van de bezwaarprocedure de nadelige gevolgen van de beschikking ongedaan zijn gemaakt of alsnog ongedaan konden worden gemaakt.”
23. Hoewel de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam betrekking heeft op de heffing van douanerechten ziet de rechtbank geen aanleiding het veiligstellen van de inning van de omzetbelasting niet als algemeen belang aan te merken op grond waarvan het verdedigingsbeginsel kan worden beperkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een percentage van de omzetbelastingopbrengsten tot de eigen middelen van de Europese Unie behoort. Gezien het feit dat eiseres aanzienlijke bedragen heeft overgemaakt op de privébankrekening van P en op de bankrekening van H BV en in contanten heeft opgenomen zonder dat daar een duidelijke verklaring voor kon worden gegeven, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er een groot risico op verduistering bestond. Dat na het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslagen uitstel van betaling is verleend, betekent niet dat het risico op verduistering niet bestond. Gesteld noch gebleken is immers dat daarmee ook het (conservatoir) beslag dat de ontvanger heeft gelegd, onder meer bij de opdrachtgever, is opgeheven, dan wel dat niet op andere wijze zekerheid is verkregen. De beperkingen van de rechten van de verdediging zijn onder die omstandigheden dan ook gerechtvaardigd op grond van het algemene belang van een juiste en volledig belastinginvordering. Dat betekent dat de inbreuk op het verdedigingsrecht op zichzelf gerechtvaardigd is tenzij die inbreuk een onevenredige en onduldbare ingreep vormt waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast.
24. Vast staat dat eiseres in de bezwaarfase is gehoord. Uit het verslag van dat hoorgesprek, dat tot de gedingstukken behoort, blijkt dat op verzoek van de gemachtigde inzage in het dossier is gegeven door hem een inventarislijst van het controledossier te sturen op basis waarvan de gemachtigde kon verzoeken om het daadwerkelijk toesturen van bepaalde stukken. De inventarislijst is, samen met een aantal andere stukken, op 3 april 2015 aan de gemachtigde verzonden. De rechtbank leidt daaruit af dat aan eiseres in de bezwaarfase tevens inzage is gegeven in het dossier. Het niet vooraf horen heeft ook overigens geen nadelige gevolgen gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de naheffingsaanslagen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat, afgezien van de vraag of sprake is van onjuiste facturen, de verleggingsregeling in onderhavig geval van toepassing is en de belasting ten onrechte op de facturen in rekening is gebracht. Niet valt in te zien wat eiseres daartegen had kunnen inbrengen wat zij in de bezwaarfase niet meer kon inbrengen. Nu verder uitstel van betaling is verleend, vormt het niet vooraf horen geen onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de rechten van eiseres in de kern zijn aangetast. Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is daarom niet geschonden.
25. Voor het geval wel zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel overweegt de rechtbank ten overvloede dat eiseres niet heeft gesteld dat, indien zij voorafgaand aan de naheffingsaanslagen zich daarover had kunnen uitlaten, het besluitvormingsproces een andere afloop gehad zou kunnen hebben (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:174). Uit het controlerapport volgt dat voor het jaar 2012 als gevolg van de bij de controle bevonden aansluitingsverschillen een bedrag van € 2.764 te weinig is nageheven en dat daarvoor niet alsnog een naheffingsaanslag is opgelegd. Indien eiseres voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslagen gewezen zou hebben op de aansluitingsverschillen zou de uitkomst weliswaar anders kunnen zijn geweest, maar dan uitsluitend in het nadeel van eiseres. In totaal zou dan immers een bedrag van € 220.694 aan omzetbelasting zijn nageheven (€ 86.598 voor het jaar 2012 en € 134.096 voor het jaar 2013) terwijl nu in totaal een bedrag van € 219.387 aan omzetbelasting is nageheven.
26. Gezien al het voorgaande moeten de beroepen voor zover betrekking hebbend op de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen ongegrond worden verklaard.
27. Eiseres heeft in de motivering van het bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar. Niet gebleken is dat verweerder een aparte beslissing op het verzoek om kostenvergoeding heeft gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de uitspraken op bezwaar tevens de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding bevatten. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat alsnog reden is tot toekennen van een kostenvergoeding voor bezwaar, is het beroep in zoverre gegrond. De rechtbank stelt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) de kostenvergoeding voor het bezwaar vast op € 498. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend aan het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt aan het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 249 en een wegingsfactor 1. Het gewicht van de zaak is, gelet op de aard van het geschil en anders dan eiseres heeft gesteld, gemiddeld.
Vergoeding van immateriële schade
28. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus de Hoge Raad. In deze arresten zijn de regels voor de vergoeding van immateriële schadevergoeding neergelegd.
29. Het bezwaarschrift is op 5 juni 2014 door verweerder ontvangen. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank is afgerond drie jaar en negen maanden verstreken. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is twee jaar, waarvan zes maanden voor bezwaar en achttien maanden voor beroep. De overschrijding van de redelijke termijn in deze fase bedraagt dan ook afgerond één jaar en negen maanden. Dat betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van 4 x € 500 = € 2.000. Van de overschrijding is een periode van negen maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 9/21e deel van € 2.000 te betalen (€ 857) en de Minister 12/21e deel (€ 1.143).
30. Nu het beroep gegrond is verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Die vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).