Op 27 februari 2018 is een bezwaarschrift ingediend door een veroordeelde tegen het afnemen en verwerken van zijn DNA-profiel, dat op bevel van de officier van justitie op 21 februari 2018 is afgenomen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en witwassen, gepleegd in 2010, en had sindsdien een blanco strafblad. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 9 april 2018 was de veroordeelde niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J. Vlug. De officier van justitie, mr. P. van Lennep, stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
De rechtbank beoordeelde de zaak aan de hand van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank concludeerde dat de aard van de misdrijven en de bijzondere omstandigheden, waaronder het feit dat de veroordeelde inmiddels 72 jaar oud was en geen eerdere strafbare feiten had gepleegd, aanleiding gaven om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten van de veroordeelde.
De rechtbank besloot het bezwaarschrift gegrond te verklaren en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beschikking werd uitgesproken in het openbaar op 23 april 2018 door rechter mr. L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink.