ECLI:NL:RBNHO:2018:3580

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18/001756
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden in het kader van valsheid in geschrift en witwassen

Op 27 februari 2018 is een bezwaarschrift ingediend door een veroordeelde tegen het afnemen en verwerken van zijn DNA-profiel, dat op bevel van de officier van justitie op 21 februari 2018 is afgenomen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en witwassen, gepleegd in 2010, en had sindsdien een blanco strafblad. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 9 april 2018 was de veroordeelde niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J. Vlug. De officier van justitie, mr. P. van Lennep, stelde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

De rechtbank beoordeelde de zaak aan de hand van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank concludeerde dat de aard van de misdrijven en de bijzondere omstandigheden, waaronder het feit dat de veroordeelde inmiddels 72 jaar oud was en geen eerdere strafbare feiten had gepleegd, aanleiding gaven om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten van de veroordeelde.

De rechtbank besloot het bezwaarschrift gegrond te verklaren en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beschikking werd uitgesproken in het openbaar op 23 april 2018 door rechter mr. L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 18.001756
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraakdatum: 23 april 2018
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 27 februari 2108 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een bezwaarschrift van
[veroordeelde] ,veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te 7400 AT, Deventer, postbus 797, ten kantore van mr. J. Vlug, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van
11 januari 2018 op 21 februari 2018 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 9 april 2018 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Voor veroordeelde is verschenen mr. Vlug, voornoemd. Veroordeelde is niet verschenen.
Tevens was aanwezig de officier van justitie, mr. P. van Lennep.

2.Standpunten

De raadsman heeft ter aanvulling van het bezwaarschrift aangevoerd dat de misdrijven waarvoor zijn cliënt is veroordeeld zich niet lenen voor opsporing door middel van DNA. De raadsman verwijst hiertoe naar de in de parlementaire geschiedenis van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden genoemde uitzonderingen. De raadsman verzoekt het bezwaarschrift gegrond te verklaren conform eerder gedane uitspraken (ECLI:NL:RBAMS:2013:9946 en ECLI:NL:RBAMS:2014:9582).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard nu er van uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek geen sprake is en er altijd situaties bestaan waarbij DNA van belang kan zijn. De officier van justitie verwijst daartoe naar eerdere uitspraken van respectievelijk de rechtbank Den Haag en Rotterdam (ECLI:NL:RBDHA:2017:3237 en ECLI:NL:RBROT:2017:10037).

3.Beoordeling

Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 11 januari 2018 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend het vonnis van veroordeelde voornoemd op 27 juni 2017 ter zake van artikel 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelde heeft op 21 februari 2018 door afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgronden geldt, dat in de aard van de ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijven van 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrift en witwassen) aanknopingspunten zijn te vinden voor de verzochte uitzondering. Het misdrijf valsheid in geschrift is immers expliciet genoemd door de wetgever als voorbeeld van zo een uitzondering (TK 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 10) en ook schuldheling is als voorbeeld genoemd (TK 2002-2003, 26685, nr. 5, p. 14).
Over de gestelde bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat klager ten tijde van het plegen van de strafbare feiten een geheel blanco strafblad had. De feiten zijn gepleegd in 2010 en nadien is klager niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Daarom kan aangenomen worden dat het hier om een eenmalig incident gaat.
Ten slotte is een bijzondere omstandigheid dat klager inmiddels [leeftijd] jaar is.
Op grond van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Daarom wordt als volgt beslist.

4.4. Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.