ECLI:NL:RBNHO:2018:4482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 420
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een perceel in Bergen, had een verzoek ingediend vanwege waardevermindering van zijn woning door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’. Het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, dat het verzoek om planschade afwees, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard en dat eiser beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 10 april 2018 heeft de gemachtigde van eiser, vergezeld van twee andere advocaten, het standpunt toegelicht, terwijl de gemachtigde van de gemeente ook aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de deskundige Ten Have Advies v.o.f. niet in staat was om een deugdelijke taxatie uit te voeren, omdat zij geen inpandige bezichtiging van de woning had kunnen doen. Eiser had aangevoerd dat Ten Have ook zonder inpandige bezichtiging een taxatie had kunnen uitvoeren, maar de rechtbank oordeelde dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de taxatie niet mogelijk was zonder deze bezichtiging. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet verlenen van medewerking aan de deskundige gevolgen heeft voor de beoordeling van de aanvraag en dat deze gevolgen voor rekening van eiser komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/420

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: ing. F. Zomers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.M. Hink)

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Gemachtigde van eiser is verschenen, vergezeld van mr. E. Wiarda en C.R. Leenstra. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. T. ten Have.

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1992 eigenaar van het perceel [perceel] in [plaats] . Op het perceel geldt sinds de inwerkingtreding op 12 juni 2009 (peildatum) het bestemmingsplan ‘Bergen, Dorpskern Zuid’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming Wonen-2 (artikel 24 van het nieuwe bestemmingsplan). Daarvoor gold het bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan gemeente Bergen N.H.’ (hierna: het oude bestemmingsplan) dat op 16 november 1937 was vastgesteld. Onder dit bestemmingsplan was het perceel bestemd voor Woningen (artikel 4 van het oude bestemmingsplan). Eiser stelt schade te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.
1.2
Eiser heeft bij brief van 18 augustus 2015, ontvangen door verweerder op 20 augustus 2015, een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade advies gevraagd aan Ten Have Advies v.o.f. (hierna: Ten Have).
Ten Have heeft in haar advies aangegeven dat het nieuwe bestemmingsplan leidt tot een beperking van de bouwmogelijkheden op het eigen perceel. Dit kan een doorvertaling krijgen in de waarde van eisers onroerende zaak, maar slechts indien eisers onroerende zaak zijn hoogste waarde ontleent aan splitsing door het benutten van de mogelijkheid voor extra woningen en/of toevoeging van extra bouwvolume op het perceel. Daarnaast is een groot voordeel dat een aantal onder het oude bestemmingsplan geldende planologische mogelijkheden die konden leiden tot overlast en aantasting van de karakteristiek, in het nieuwe bestemmingsplan zijn vervallen. Omdat Ten Have eisers woning niet inpandig mocht bezichtigen, heeft zij de waarde van de woning onder het regime van het oude bestemmingsplan niet kunnen vaststellen en heeft zij niet kunnen beoordelen waaraan eisers onroerende zaak onder het oude bestemmingsplan zijn hoogste waarde ontleende. Ten Have sluit niet uit dat eisers perceel zijn hoogste waarde ontleende aan een invulling met meerdere woningen in plaats van invulling met één woning. Bij gebreke van een inpandige opname is het volgens Ten Have niet goed mogelijk om de waarde van de betrokken onroerende zaak te bepalen, mede gelet op het unieke karakter in het middelhoge prijssegment. Een taxatie op basis van een globale uitpandige bezichtiging is dan niet verantwoord te achten. Derhalve is Ten Have niet toegekomen aan een waardebepaling en heeft Ten Have niet kunnen beoordelen of sprake is van planschade. Zij adviseert de aanvraag af te wijzen.
Verweerder heeft de advisering aan zijn primaire besluit ten grondslag gelegd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, in navolging van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) van 15 november 2016, ongegrond verklaard. Verweerder heeft verwezen naar de vaststelling door de commissie dat Ten Have ondanks herhaald verzoek geen toestemming heeft gekregen voor een inpandige bezichtiging, terwijl op de hoorzitting namens eiser desgevraagd te kennen is gegeven dat Ten Have niet later (alsnog) voor een inpandige bezichtiging zou worden binnengelaten. De consequenties van het gebrek aan medewerking en de weigering Ten Have inpandig te laten bezichtigen moeten voor risico van eiser blijven. Daarbij heeft verweerder nog gesteld dat hij, anders dan eiser heeft aangevoerd, uitgaat van de deskundigheid en onpartijdigheid van Ten Have.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de advisering van Ten Have niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Hij stelt zich op het standpunt dat Ten Have niet als ter zake deskundig kan worden beschouwd.
5. De rechtbank heeft eerder een op vergelijkbare gronden ingenomen standpunt dat Ten Have niet als deskundige kan worden aangemerkt, verworpen. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 5.2 van de uitspraak van 30 maart 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:2646). De rechtbank blijft bij dit oordeel.
6.1
Voorts heeft eiser aangevoerd dat Ten Have ook zonder een inpandige bezichtiging een deugdelijke taxatie had kunnen doen. Zij heeft het perceel betreden, de woning rondom kunnen bekijken en zij heeft op de begane grond door de ramen naar binnen kunnen kijken. Voorts heeft eiser een taxatierapport van zijn woning overgelegd aan Ten Have en beschikt zij over een uitvoerig bouwdossier van de woning. Ten Have is voorts op de hoogte van de WOZ-waarde van de woning en er zijn voldoende referentieobjecten in de omgeving.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat Ten Have niet heeft kunnen beoordelen of sprake was van planschade, nu aan Ten Have is geweigerd om de woning van eiser inpandig te bezichtigen en het uitbrengen van een taxatie niet mogelijk was. Verweerder mocht de aanvraag dan ook op die grond afwijzen. Het is aan de door verweerder ingeschakelde deskundige om te beoordelen wat voor het doen van een taxatie noodzakelijk is. Dat Ten Have een inpandige bezichtiging noodzakelijk vindt voor het doen van een taxatie is niet onredelijk. Dat er ook andere gegevens beschikbaar waren voor het doen van een taxatie, maakt dit niet anders. Van een aanvrager om planschade mag worden verlangd dat hij de noodzakelijk geachte medewerking verleent aan de beoordeling van zijn aanvraag door het bevoegd gezag en een door het bevoegd gezag ingeschakelde adviseur. Het niet verlenen van de vereiste medewerking heeft in dit geval consequenties voor de beoordeling van eisers aanvraag en die behoren naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te blijven. Verweerder heeft het verzoek om planschade terecht op deze grond afgewezen.
6.3
Het beroep is reeds hierom ongegrond. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiser.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en
mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. S.M. Auwerda, leden, in aanwezigheid van
R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.