ECLI:NL:RBNHO:2018:6891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
C/15/254088 / HA ZA 17-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens beroepsfout notaris afgewezen

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagden, waaronder een notaris, wegens vermeende beroepsfouten. Eiser had in 2012 een lening van € 125.000 verstrekt aan Jamoah Trading B.V., waarbij de notaris betrokken was voor de notariële afhandeling. Eiser stelde dat de notaris hem niet had gewezen op de risico's van het rechtstreeks overmaken van geld naar een buitenlandse rekening zonder dat de hypothecaire zekerheid was gevestigd. De rechtbank onderzocht of de notaris de zorgvuldigheid had betracht die van een redelijk bekwaam notaris verwacht mag worden. De rechtbank concludeerde dat de notaris niet onzorgvuldig had gehandeld. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de notaris hem had gevraagd het geld rechtstreeks over te maken en dat hij de indruk had gewekt dat de hypotheekakte al was opgemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 28 maart 2018 door de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/254088 / HA ZA 17-52
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Paternotte te Hoofddorp,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2. de maatschap
KURK & JACOBS NOTARISSEN,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEDEN VERSCHEEN B.V.,
gevestigd te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad,
4.
[gedaagde4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E.A.L. van Emden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde1] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen – voor zover van belang – afzonderlijk [gedaagde1], Kurk & Jacobs, Heden Verscheen en [gedaagde4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 maart 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2018 met de daarin vermelde stukken
  • de brief van mr. Paternotte van 22 februari 2018 voor zover de tekst daarvan niet is doorgestreept door de rechtbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De maatschap Kurk & Jacobs dreef sinds 2009 een notariskantoor. De maatschap werd gevormd door mr. [gedaagde4] en Heden Verscheen B.V. In 2012 was [gedaagde1] als kandidaat-notaris in dienst van het notariskantoor. Inmiddels is de maatschap Kurk & Jacobs opgegaan in de maatschap Zaannotarissen, waarvan mr. [gedaagde4], Heden Verscheen B.V. en mr. V.J.M. Bos B.V. de vennoten zijn.
2.2.
Omstreeks 12 juli 2012 is [eiser] benaderd door [A.] (hierna: [A.]) met de vraag of hij bereid was geld uit te lenen. [A.] heeft [eiser] op 15 juli 2012 in contact gebracht met [B.] (hierna: [B.]).
2.3.
Op 15 juli 2012 hebben [eiser], als schuldeiser en Jamoah Trading B.V. (hierna: Jamoah), vertegenwoordigd door [B.], als schuldenaar een door [eiser] opgestelde overeenkomst van geldlening ondertekend, waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
“OVERWEGENDE:
(…)
- Dat Schuldenaar de middelen wenst aan te wenden voor een vastgoedtransactie in [land] alwaar een bovengemiddeld rendement kan worden behaald en dat deze transactie uiterlijk vandaag dient te zijn voltooid;
(…)
Artikel 1. De lening
1.1.
Schuldeiser verstrekt aan Schuldenaar een kortlopende lening tot een bedrag van € 125.000 welke lening door Schuldenaar bij deze wordt aanvaard. Het bedrag van de lening dient te worden overgemaakt naar
[C.]
[woonplaats]
[de rechtbank: Turks bankrekeningnummer]
1.2.
Schuldeiser is verplicht de totale in het vorige lid genoemde som uiterlijk binnen 2 maanden na verstrekking, zodoende uiterlijk 17 september 2012, over te maken aan Schuldenaar.
Artikel 2. Aflossing en rente
2.1.
Schuldenaar is verplicht het geleende bedrag uiterlijk 17 september 2012 aan Schuldeiser terug te betalen.
2.2.
Ingaande heden is Schuldenaar verplicht te betalen een rente van € 1.000 per maand (0.8% per maand) over het uitstaande bedrag der lening. Schuldenaar zal de rente voldoen op de zeventiende dag van iedere maand, voor het eerst op 17 augustus 2012 en de laatste termijn uiterlijk 17 september 2012.
(…)
Artikel 7. Zekerheden
7.1.
Tot meerdere zekerheid van de voldoening van al hetgeen Schuldenaar uit hoofde van voormelde lening (...) is verschuldigd aan Schuldeiser, zal Schuldenaar een eerste hypothecaire inschrijving verstrekken op het perceel en opstallen gelegen aan de [adres], waarvoor door Schuldenaar door ondertekening van deze overeenkomst een onherroepelijke volmacht wordt gegeven aan de heer [gedaagde1] Van Vanderveen en Kurk notarissen te Zaandam de hypothecaire akte op te maken en te verlenen uiterlijk 19 juli 2012, met een totale hypothecaire inschrijving van € 225.000.
(...)”
2.4.
Op 16 juli 2012 heeft [A.] een bezoek gebracht aan [gedaagde1] op het kantoor van Kurk & Jacobs. [A.] heeft [gedaagde1] bij die gelegenheid de overeenkomst van geldlening voorgelegd en hem verzocht om de notariële afhandeling daarvan te verzorgen. Tijdens het gesprek met [A.] heeft [gedaagde1] telefonisch contact gehad met [eiser].
2.5.
Op 17 juli 2012 heeft [eiser] het bedrag van € 125.000,-- rechtstreeks overgeboekt naar de bankrekening van [C.] in [land].
2.6.
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie, opgemaakt door een medewerkster van Kurk & Jacobs, en gericht aan [gedaagde1]. Volgens de notitie heeft [A.] op 18 juli 2012 om 8.15 uur gebeld. Bij “onderwerp of bijzonderheden” heeft de medewerkster vermeld: “
Van dhr. [eiser] gaat niet door morgen!! Niet aan beginnen.”
2.7.
[gedaagde1] heeft na die telefonische mededeling van [A.] geen werkzaamheden meer uitgevoerd met betrekking tot de overeenkomst van geldlening en hij heeft verder geen contact gehad met [eiser]. [gedaagde1] heeft ook geen nota verzonden.
2.8.
Jamoah heeft geen rente betaald en zij heeft het geleende bedrag van € 125.000,-- tot op heden niet aan [eiser] terugbetaald.
2.9.
In april 2013 heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met [gedaagde1] over de uitwinning van zekerheden. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde1] aan [eiser] meegedeeld dat hij in juli 2012 geen hypotheekakte heeft opgemaakt en gepasseerd.
2.10.
Op 21 januari 2014 hebben [eiser] en [gedaagde1] elkaar gesproken over de gang van zaken in juli 2012. [eiser] heeft de inhoud van het gesprek met [gedaagde1] vastgelegd in een verslag dat hij op 14 februari 2014 per e-mail aan [gedaagde1] heeft gestuurd.
2.11.
Op 5 maart 2014 heeft [gedaagde1] per e-mail op het gespreksverslag van [eiser] gereageerd. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“(…)
Aan de orde is toen inderdaad, voor zover mij dat nog voor ogen staat, gekomen dat de heer [A.] mij het contract had overhandigd, dat overmaking door ons naar het in het contract opgenomen Turkse rekeningnummer niet eerder dan na inschrijving van de klaarblijkelijk op te maker hypotheekakte zou kunnen gebeuren, dat ik van de heer [A.] begrepen had dat het klaarblijkelijk van het grootste belang was dat die betaling plaats zou vinden op kortere termijn dan na passeren en inschrijven van de op te maken hypotheekakte en dat ik u verteld heb dat die tijdige overmaking alleen plaats zou kunnen vinden als het bedrag rechtstreeks naar het bedoelde rekeningnummer zou worden overgemaakt. (…) Na ons telefoongesprek en de bespreking met de heer [A.] heb ik de voorbereiding van de akten per 19 juli 2012 zo snel mogelijk ter hand genomen; op 18 juli kreeg ik een telefoonnotitie, waaruit bleek dat de heer [A.] gemeld had dat de transactie op 19 juli geen doorgang zou vinden en dat ik mijn voorbereidingen kon staken, c.q. niet met die voorbereidingen zou moeten beginnen. Daaruit maakte ik op dat de gehele overeenkomst (...) klaarblijkelijk was ontbonden (...).
2.12.
Op 13 februari 2015 heeft [eiser] een klacht ingediend tegen [gedaagde1] bij de Kamer voor het notariaat (hierna: de kamer). Aan de klacht is door [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde1] in strijd zou hebben gehandeld met artikel 17 Wet op het notarisambt.
2.13.
Op 28 juli 2015 heeft de kamer de klachten van [eiser] ongegrond verklaard. In de uitspraak overweegt de kamer – voor zover in deze van belang – het volgende:
“(...)
5.2 (...)
Niet is komen vast te staan dat de kandidaat-notaris in dat telefoongesprek klager heeft verzocht en/of meegedeeld het geld rechtstreeks over te maken op de Turkse bankrekening. Niet aannemelijk is dat de kandidaat-notaris toen al doende was met de opstelling van de hypotheekakte. Veeleer is aannemelijk dat de kandidaat-notaris bij dit eerste gesprek de overeenkomst nog niet eens goed had bestudeerd en daarom, bijvoorbeeld, er nog niet op had kunnen wijzen dat een volmacht tot hypotheekverlening niet onderhands kan worden verleend. De door de kandidaat-notaris gegeven schets van de gang van zaken, inhoudende dat hij het dossier even heeft laten rusten toen hij de volgende dag een eerste recherche pleegde en zag dat het te verhypothekeren pand geen eigendom was van Jamoah, acht de kamer bovendien eveneens aannemelijk. Het door klager gestelde gerechtvaardigd vertrouwen dat een hypotheekakte zou worden gevestigd op of kort na 16 juli 2012 valt naar het oordeel van de kamer dan ook niet uit de feiten af te leiden. Daarbij merkt de kamer op dat, zelfs als wordt aangenomen dat de kandidaat-notaris heeft meegedeeld dat hij bezig was met een hypotheekakte, dat nog niet betekent dat die hypotheek reeds is gevestigd of zonder meer spoedig kon en zou worden gevestigd. (...)
5.3
Slechts in het geval dat de kandidaat-notaris wist of had kunnen weten dat klager het geldbedrag daadwerkelijk zou gaan overmaken naar de Turkse bankrekening, zou de kandidaat-notaris klachtwaardig hebben gehandeld door niet te wijzen op de consequenties daarvan. Van die wetenschap is de kamer echter niet of onvoldoende gebleken. (...)
5.4
Niet is komen vast te staan dat klager aan de kandidaat-notaris opdracht heeft verstrekt tot het vestigen van een hypotheek. Klager heeft de kandidaat-notaris niet meegedeeld dat hij daadwerkelijk het geldbedrag had overgemaakt op de Turkse bankrekening. De kandidaat-notaris kon daarom, na ontvangst van de telefoonnotitie van [A.], zijn recherchewerkzaamheden te behoeve van een eventueel op te maken hypotheekakte staken zonder daarvan mededeling te doen aan klager. (…)”
2.14.
[eiser] heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de kamer ingesteld bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) en als grondslagen aan de klacht toegevoegd de artikelen 3 en 5 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011.
2.15.
Op 24 juni 2016 heeft het hof de klachten van [eiser] grotendeels ongegrond verklaard. Eén klacht is gegrond verklaard, op grond waarvan aan [gedaagde1] een waarschuwing is opgelegd. Het arrest houdt – voor zover in deze van belang – het volgende in:
(…)
6.1
Ten aanzien van het eerste deel van de klachtonderdeel is het hof van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de kandidaat-notaris tijdens het telefoongesprek op 16 juli 2012 aan klager heeft verzocht en/of medegedeeld het bedrag van € 125.000,-- rechtstreeks over te maken naar de bankrekening van [C.]. In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
(…)
6.3
Naar het oordeel van het hof heeft klager zijn verwijt – gelet op de gemotiveerde betwisting van de kandidaat-notaris – onvoldoende onderbouwd om aannemelijk te achten dat de kandidaat-notaris bij hem op 16 juli 2012 het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat het hypotheekrecht op of omstreeks die datum zou worden gevestigd. Dit deel van klachtonderdeel i. is derhalve eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.4
De kamer heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende overwogen. Slechts in het geval dat de kandidaat-notaris wist of had kunnen weten dat klager het bedrag van € 125.000,-- daadwerkelijk zou gaan overmaken naar de bankrekening van [C.], zou de kandidaat-notaris klachtwaardig hebben gehandeld door niet te wijzen op de consequenties daarvan. Van die wetenschap is de kamer echter niet of onvoldoende gebleken, zodat klachtonderdeel ii ongegrond is.
6.5
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop het berust en voegt daaraan nog toe dat klager ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kandidaat-notaris wist of had kunnen weten dat klager het ten processe bedoelde bedrag naar de bankrekening van [C.] zou overmaken. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. De kamer heeft klachtonderdeel ii. terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel iii.
6.6 (…)
[A.] was volgens klager bemiddelaar bij de overeenkomst van geldlening en tevens ‘boodschapper’ van de in de overeenkomst van geldlening opgenomen opdracht aan de kandidaat-notaris tot het opmaken van een hypotheekakte ten behoeve van klager en ten laste van de BV. De kandidaat-notaris heeft dit niet weersproken. Ook hij heeft aangegeven dat hij destijds had begrepen dat [A.] als woordvoerder van klager en de BV handelde. Geconstateerd dient derhalve te worden dat [A.] niets van doen had met de hypotheekakte zelf, althans hij zou geen partij zijn bij die hypotheekakte. Het had dan ook op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om na kennisneming van de telefoonnotitie met de mededeling van [A.] dat geen hypotheekakte meer behoefde te worden opgesteld, bij klager te verifiëren of deze mededeling juist was. Zekerheidsstelling in de vorm van vestiging van het recht van hypotheek was immers ten behoeve van klager. Door niet bij klager na te gaan of hij het dossier daadwerkelijk kon sluiten, heeft de kandidaat-notaris onzorgvuldig jegens klager gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld, gegrond.
(…)”
2.16.
Op 13 oktober 2016 heeft de advocaat van [eiser] het hof verzocht om het proces-verbaal van 31 maart 2016 aan te vullen en de beslissing van 14 juni 2016 ten aanzien van rechtsoverweging 6.4 te herzien. Aan dit verzoek heeft [eiser] de stelling ten grondslag gelegd dat [gedaagde1] tijdens de zitting zou hebben bevestigd dat [eiser] aan hem heeft medegedeeld dat [eiser] het geldbedrag van € 125.000,-- daadwerkelijk zou gaan overmaken naar [land]. Op 18 oktober 2016 heeft het hof in reactie op de brief van 13 oktober 2016 verklaard dat niet is gebleken dat het proces-verbaal onvolledig zou zijn dan wel onjuistheden zou bevatten. Het verzoek tot aanvulling en herziening is om die reden afgewezen en de beslissing van 14 juni 2016 is in stand gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
het bedrag van € 125.000,--,
de buitengerechtelijke kosten ad € 2.025,--,
de kosten van de procedure en de nakosten,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – kort samengevat – ten grondslag dat hij als gevolg van fouten die [gedaagde1] als notaris heeft gemaakt schade heeft geleden. [eiser] heeft door toedoen van [gedaagde1] € 125.000,-- overgemaakt naar een bankrekening in [land] zonder dat daarvoor zekerheid was gesteld. De schuldenaar biedt geen verhaal, dus als gevolg van het onzorgvuldig handelen van [gedaagde1] is [eiser] dit geld feitelijk kwijt.
Naast [gedaagde1] is Kurk & Jacobs als voormalig werkgever van [gedaagde1] en Heden Verscheen en [gedaagde4] als diens vennoten aansprakelijk, omdat Kurk & Jacobs aansprakelijk zijn voor het handelen van haar ondergeschikte [gedaagde1] op grond van de Wet op het Notarisambt, althans op grond van artikel 6:170 BW.
3.3.
[gedaagde1] c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of [gedaagde1] als notaris de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht. Volgens [eiser] is dat niet het geval, omdat [gedaagde1] rond de vestiging van het recht van hypotheek drie fouten heeft gemaakt. (i) [gedaagde1] heeft nagelaten [eiser] in het telefoongesprek van 16 juli 2012 te wijzen op de risico’s van het overmaken van gelden naar een derde buiten de kwaliteitsrekening om voordat de bedongen zekerheid is gevestigd. (ii) [gedaagde1] heeft in dat telefoongesprek aangegeven althans de indruk gewekt dat hij de bedongen zekerheid zou vestigen. (iii) [gedaagde1] heeft nagelaten om bij [eiser] te verifiëren of de telefonische mededeling van [A.] dat het vestigen van een recht van hypotheek niet meer nodig was juist was, aldus [eiser].
4.2.
Vaststaat dat [gedaagde1] op 16 juli 2012 telefonisch contact heeft gehad met [eiser]. Ook is niet in geschil dat [gedaagde1] in dat telefoongesprek tegen [eiser] heeft gezegd dat de betalingsdeadline van 19 juli 2012 niet gehaald zou kunnen worden als het reguliere notariële traject met overmaking op de derdengeldenrekening gevolgd zou worden en dat de deadline alleen gehaald zou kunnen worden in geval van rechtstreekse betaling op de Turkse bankrekening.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde1] in het telefoongesprek voorts heeft gezegd dat hij bezig was met het opmaken van de hypotheekakte en dat er één probleem was, namelijk dat het geld niet tijdig op de bankrekening in [land] zou staan als het geld via de kwaliteitsrekening zou worden overgemaakt. Volgens [eiser] heeft [gedaagde1] hem toen gevraagd of het mogelijk was het geld rechtstreeks over te maken. Omdat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat [gedaagde1] de hypotheekakte al had gepasseerd of dat op korte termijn zou doen, heeft [eiser] geantwoord dat hij het geld rechtstreeks zou gaan overmaken. [gedaagde1] wist dus. althans was op de hoogte van de mogelijkheid dat [eiser] het geld rechtstreeks zou overmaken voordat zekerheden waren gevestigd. [gedaagde1] had in het telefoongesprek dan ook moeten waarschuwen voor de risico’s van rechtstreekse overmaking, aldus [eiser].
4.4.
[gedaagde1] betwist dat hij in het telefoongesprek tegen [eiser] heeft gezegd dat hij al bezig was met het opmaken van de hypotheekakte en dat de tijdige overmaking van het geld de enige beperking voor het vestigen van het recht van hypotheek was. [gedaagde1] voert aan dat hij dat ook niet had kunnen zeggen, omdat hij de overeenkomst van geldlening pas kort voor het telefoongesprek van [A.] had gekregen en nog geen onderzoek had kunnen doen. Voorts betwist [gedaagde1] dat [eiser] in het telefoongesprek heeft gezegd dat hij het geld rechtstreeks over zou gaan maken of dat [gedaagde1] dat uit het gesprek had kunnen afleiden.
4.5.
Uit het voorgaande blijkt dat [eiser] en [gedaagde1] ieder een andere lezing hebben van het telefoongesprek dat zij hebben gevoerd op 16 juli 2012. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:288) betoogt [eiser] dat het aan [gedaagde1] is om aan te tonen wat er in het gesprek is gezegd en moet hij nader bewijs aandragen over de inhoud van het telefoongesprek in de vorm van aantekeningen van het telefoongesprek.
4.6.
In het hiervoor vermelde arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat op degene die stelt dat de notaris als beroepsbeoefenaar in de nakoming van zijn zorgvuldigheidsplicht is tekortgeschoten, de stelplicht en de bewijslast rusten van feiten en omstandigheden die dit oordeel kunnen dragen. Van de notaris kan evenwel worden verlangd dat hij voldoende gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de desbetreffende stellingen, teneinde degene die hem aanspreekt aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Voor zover de notaris geen aantekeningen bijhoudt en bewaart van hetgeen hij in het kader van zijn voorlichtingsplicht met de betrokkene heeft besproken, kan dat ertoe leiden dat hij niet aan de motiveringsplicht voldoet, hetgeen voor zijn risico is.
4.7.
De rechtbank overweegt dat het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad betrekking heeft op schending van de voorlichtingsplicht van de notaris bij het verlijden van een akte. Artikel 43 van de Wet op het notarisambt bepaalt, ter codificatie van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 20 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0586, NJ 1989/766), dat de notaris bij het verlijden van een akte niet alleen de zakelijke inhoud daarvan mededeelt en toelicht, maar zo nodig ook wijst op “de gevolgen die voor partijen of één of meer hunner uit de inhoud van de akte voortvloeien”. Indien de notaris wordt aangesproken op schending van zijn voorlichtingsplicht, geldt een verzwaarde stelplicht voor de notaris. Uit de hiervoor vermelde arresten volgt echter niet dat op de notaris altijd een verzwaarde stelplicht rust en dat hij van alle gesprekken die hij voert aantekeningen moet maken. Of de notaris die plicht heeft, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.8.
In de onderhavige zaak was geen sprake van voorlichting in het kader van het verlijden van een akte, maar van een kort telefoongesprek in de voorfase. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [A.] op 16 juli 2012 met de overeenkomst bij [gedaagde1] op kantoor is verschenen, waar hij namens [eiser] en Jamoah heeft verzocht om de notariële afhandeling van de overeenkomst van geldlening te verzorgen. Tijdens het gesprek met [A.] heeft – via de telefoon van [A.] – een kort telefoongesprek plaatsgevonden waarin [gedaagde1] [eiser] heeft gewezen op de problemen rond de deadline van 19 juli 2012. Van enig onderzoek door [gedaagde1], benodigd voor het opstellen van de hypotheekakte, kan op dat moment nog geen sprake zijn geweest. [gedaagde1] was immers pas kort daarvoor, namelijk op het moment dat [A.] op zijn kantoor verscheen, met de overeenkomst van geldlening geconfronteerd. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden en het moment waarop het telefoongesprek plaatsvond was [gedaagde1] naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden aantekeningen van dat gesprek te maken. Ook rust op hem geen verzwaarde stelplicht wat betreft de inhoud van het telefoongesprek, te meer nu het hier niet gaat om de vraag of de notaris in het gesprek heeft nagelaten bepaalde informatie te verschaffen – hetgeen voor een benadeelde vrijwel onmogelijk te bewijzen is – maar om de vraag of [eiser] heeft gezegd dat hij het geld rechtstreeks zou gaan overmaken en of [gedaagde1] heeft gezegd dat hij bezig was met het opmaken van de hypotheekakte. Het is dan ook aan [eiser] om te stellen wat de inhoud van het telefoongesprek was waarbij voor de betwisting door [gedaagde1] geen speciale eisen gelden.
4.9.
[gedaagde1] heeft de stellingen van [eiser] over de inhoud van het telefoongesprek gemotiveerd betwist. De feitelijke gang van zaken ondersteunt die betwisting. Vaststaat dat [gedaagde1] pas op 16 juli 2012 heeft kennisgenomen van de overeenkomst van geldlening. Tijdens het gesprek met [A.] heeft [gedaagde1] kort telefonisch contact gehad met [eiser]. Niet aannemelijk is dat [gedaagde1] op dat moment al bezig was met het opstellen van de hypotheekakte. Hij moest daarvoor immers eerst nog onderzoek doen. Dat hij tegen [eiser] zou hebben gezegd dat hij met de akte bezig was en dat de betalingsdeadline van 19 juli 2012 het enige probleem was ligt dan ook niet voor de hand. Daarbij komt nog dat [eiser] tijdens de terechtzitting meerdere malen heeft benadrukt dat hypothecaire zekerheid voor hem essentieel was. Als [gedaagde1] daadwerkelijk in het telefoongesprek tegen [eiser] zou hebben gezegd dat hij met de hypotheekakte bezig was, valt daarmee niet te rijmen dat [eiser] niet op of kort na 19 juli 2012 heeft gevraagd waar de hypotheekakte bleef. [eiser] heeft daarover pas in april 2013 contact opgenomen met [gedaagde1]. Gelet op de gemotiveerde betwisting en de feitelijke gang van zaken is de stelling van [eiser] dat [gedaagde1] in het telefoongesprek heeft gezegd dat hij bezig was met de hypotheekakte en dat de deadline het enige probleem was dan ook niet komen vast te staan. Dat betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde1] ten onrechte bij [eiser] het vertrouwen heeft gewekt dat de hypothecaire zekerheid op korte termijn gevestigd zou worden.
4.10.
Evenmin is komen vast te staan dat [eiser] in het telefoongesprek tegen [gedaagde1] heeft gezegd dat hij het geld rechtstreeks naar [land] zou gaan overmaken. [gedaagde1] heeft dat betwist en [eiser] heeft zijn stelling onvoldoende nader onderbouwd. In dat verband heeft [eiser] een verklaring overgelegd van een voormalig collega van de advocaat van [eiser], inhoudende dat [gedaagde1] tijdens de zitting van de Notariskamer van het gerechtshof Amsterdam desgevraagd heeft bevestigd dat [eiser] tegen hem heeft gezegd dat hij de gelden zou gaan overmaken. Nu [gedaagde1] dat heeft betwist en de notariskamer het proces-verbaal van de zitting niet overeenkomstig de verklaring heeft willen aanpassen, volstaat die verklaring niet. [eiser] heeft bovendien onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde1] uit het telefoongesprek had kunnen afleiden dat [eiser] rechtstreeks zou gaan betalen. Nu niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde1] op de hoogte was van de rechtstreekse betaling door [eiser], kan [gedaagde1] ook niet worden verweten dat hij [eiser] niet heeft gewezen op de risico’s van die rechtstreekse betaling.
4.11.
[eiser] betoogt tot slot dat [gedaagde1] onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door de telefonische annulering van de opdracht door [A.] niet bij [eiser] te verifiëren. [gedaagde1] betwist dat hij daartoe was gehouden en stelt dat hij er vanuit mocht gaan dat [A.] de annulering verrichte namens [eiser].
4.12.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [A.] bij de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening heeft opgetreden als bemiddelaar en vervolgens op 16 juli 2012 namens [eiser] en Jamoah aan [gedaagde1] heeft verzocht om de notariële afhandeling van de geldlening te verzorgen. [eiser] heeft ter terechtzitting erkend dat [A.] hem tegenover [gedaagde1] vertegenwoordigde. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] middels een mondelinge volmacht aan [A.] de bevoegdheid heeft verleend om in zijn naam aan [gedaagde1] opdracht te geven tot het passeren van een hypotheekakte. De bevoegdheid van [A.] om die opdracht aan [gedaagde1] te verstrekken brengt mee dat [A.] in beginsel ook bevoegd was om die opdracht namens [eiser] weer in te trekken. Dat de volmacht daartoe niet zou strekken en dat [A.] onbevoegd heeft gehandeld is door [eiser] niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. [gedaagde1] mocht er dus vanuit gaan dat [A.] bij de annulering van de opdracht bevoegd optrad namens [eiser]. Nu [A.] handelde krachtens volmacht van [eiser] mocht [gedaagde1] afgaan op de mededeling van [A.] en was hij niet gehouden de annulering van de opdracht bij [eiser] te verifiëren. Het feit dat [A.] zelf niets met de hypotheekakte van doen had maakt dat niet anders. Het kenmerk van een volmacht is immers dat de gevolmachtigde uit naam van een ander een rechtshandeling verricht terwijl hij bij die rechtshandeling zelf (veelal) geen partij is. Als [A.] met de annulering van de opdracht buiten zijn bevoegdheid als gevolmachtigde heeft gehandeld, dan wel de belangen van [eiser] als volmachtgever heeft geschaad, dient [eiser] zich tot [A.] te wenden. [gedaagde1] kan daarvan geen verwijt worden gemaakt en hij heeft niet onzorgvuldig gehandeld door de annulering van de opdracht niet bij [eiser] te verifiëren.
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat geen van de drie door [eiser] genoemde verwijten (zie r.o. 4.1) terecht zijn. Aldus kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde1] als notaris niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht. De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde1] zullen daarom worden afgewezen.
Daarmee is ook de grondslag komen te ontvallen aan de vorderingen jegens Kurk & [gedaagde4], Heden Verscheen en [gedaagde4], zodat ook die vorderingen zullen worden afgewezen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.736,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde1] c.s. tot op heden begroot op € 6.736,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1467