ECLI:NL:RBNHO:2018:801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor sociale huurwoning wegens onvoldoende ernstige bedreiging sociaal-psychische gezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.W. Fakiri, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, vertegenwoordigd door mr. I.A. Oudendijk. Eiseres verzocht om een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning, omdat zij zich door haar huidige woonsituatie ernstig bedreigd voelde in haar sociaal-psychische gezondheid. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot beroep van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 12 juni 2012 in Heemstede woont en in augustus 2015 door een hond is aangevallen, wat heeft geleid tot angstklachten en depressies. Eiseres heeft aangevoerd dat haar angst niet alleen betrekking heeft op de woning, maar ook op de omgeving. De rechtbank oordeelde dat verweerder een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip 'woonsituatie', dat ook de directe omgeving van de woning omvat. Desondanks concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van een zeer ernstige bedreiging van de sociaal-psychische gezondheid van eiseres, omdat de problematiek niet specifiek was voor haar huidige woning.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, verklaarde het bezwaar ongegrond en oordeelde dat de voorwaarden voor een urgentieverklaring niet waren vervuld. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/4246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.W. Fakiri),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, verweerder
(gemachtigde: mr. I.A. Oudendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk Farsi was voor eiseres aanwezig de heer [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren namens verweerder aanwezig mevrouw mr. C. Schol (secretaris van de urgentiecommissie) en mevrouw [naam arts] (arts).

Overwegingen

1. Eiseres woont in Heemstede. Haar huidige woning bewoont zij sedert 12 juni 2012. Eiseres is op 20 augustus 2015 in de nabijheid van haar woning aangevallen door een zwarte hond als gevolg waarvan zij een gebroken pols heeft opgelopen. Sindsdien heeft zij te maken met pijnklachten, angsten en depressies en durft zij vaak haar woning niet te verlaten. Om die reden heeft zij verweerder op 18 april 2017 verzocht om afgifte van een urgentieverklaring om met voorrang in aanmerking te komen voor een andere sociale huurwoning in de regio Zuid-Kennemerland. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Het daartegen door eiseres gemaakt bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Op grond van artikel 9 van Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Heemstede 2015 (de verordening) wordt bij het verlenen van huisvestigingsvergunningen voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Daartoe behoort onder meer de woningzoekende die minimaal een jaar inwoner is van een van de gemeenten in Zuid-Kennemerland en die in zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie. Woningzoekenden die zelf verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de ontstane woonproblematiek of die onvoldoende pogingen hebben gedaan om zelf een oplossing te vinden, komen niet in aanmerking voor voorrang.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat niet is komen vast te staan of eiseres angst heeft voor een bepaalde zwarte hond of voor alle zwarte honden. Aan het bestreden besluit is vervolgens ten grondslag gelegd dat, ongeacht welke van de twee situaties zich voordoet, de angst van eiseres voor een hond of meerdere honden in ieder geval niet is gerelateerd aan de woonruimte/woonsituatie (=woning) zelf.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip woonsituatie. Dat begrip omvat niet alleen de woning, maar tevens de omgeving van de woning. Zij heeft als gevolg van het voorval met de hond klachten ontwikkeld die nauw samenhangen met de buurt, de woning en omgeving waar zij woont.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Er is namelijk niet gebleken dat conform het Reglement Urgentiecommissie Zuid-Kennemerland 2015 door de urgentiecommissie een advies met een daarbij behorend motiveringsverslag is opgesteld. Evenmin is gebleken dat advies is ingewonnen bij een onafhankelijk arts en dat dat advies voldoet aan daaraan te stellen eisen. Bovendien is niet gebleken welke belangen zijn afgewogen door verweerder en waarom deze geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of eiseres in haar sociaal-psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie. Het begrip woonsituatie heeft daarbij niet alleen betrekking op de woning zelf, maar ziet tevens op de directe omgeving daarvan. Verweerder heeft dat uitgangspunt ter zitting onderschreven en steun daarvoor is te vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1413). De rechtbank stelt daarmee vast dat verweerder in het bestreden besluit een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip woonsituatie zoals dat is genoemd in de verordening. In het bestreden besluit zijn de begrippen woonruimte, woonsituatie en woning immers gelijkgesteld en daarmee is miskend dat omstandigheden in de omgeving van een woning eveneens dienen te worden meegewogen.
5.2.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd met betrekking tot de zorgvuldigheid en motivering kan daarom onbesproken blijven.
6.1.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal het bezwaar ongegrond verklaren.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
In een bij de aanvraag van eiseres gevoegde verklaring van 24 november 2016 van de GZ-psycholoog [psycholoog] (de psycholoog) is vermeld dat eiseres bang is voor alle honden, voornamelijk zwarte honden. Tijdens een op 24 mei 2017 door de woonconsulente, mevrouw [naam 2] , met eiseres gevoerd onderzoeksgesprek heeft eiseres te kennen gegeven dat zij alleen bang is voor grote zwarte honden. In haar bezwaarschrift van 5 juli 2017 heeft eiseres aangegeven alleen bang te zijn voor de zwarte hond die bij haar in de buurt woont. In een bij het beroepschrift van eiseres gevoegde verklaring van 20 december 2017 van de psycholoog staat vermeld dat eiseres angstig is voor zwarte honden.
Ter zitting heeft eiseres niet duidelijk kunnen maken of haar angst ziet op de hond die haar heeft aangevallen of op (zwarte) honden in het algemeen. Zij heeft verklaard zich niet op haar gemak te voelen bij honden in het algemeen, vooral angst te hebben bij de hond die haar heeft aangevallen en in het algemeen angst te hebben voor honden. Zij heeft daaraan toegevoegd niet veel buiten te komen, maar regelmatig twee zwarte honden in de buurt te zien. Het gaat daarbij om een hond van de buren en de hond die haar in augustus 2015 heeft aangevallen. Zij denkt deze honden sinds de aanval 1 à 2 keer te hebben gezien.
Eiseres heeft ter zitting tevens verklaard niet eerder te hebben verzocht om een urgentieverklaring omdat zij eerder andere zaken aan haar hoofd had. Ze had last van depressiviteit, was beperkt in het gebruik van haar hand en zij was druk met haar studie politicologie. Daarnaast heeft eiseres ter zitting te kennen gegeven dat therapie veel tijd kost. Zij heeft het druk met haar studie en voelt weinig voor therapie op dit moment.
6.3.
Ook indien uitgegaan wordt van de ruime uitleg van het begrip woonsituatie, is niet gebleken van een situatie waarin de sociaal-psychische gezondheid van eiseres zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie. Een redelijke uitleg van het begrip huidige woonsituatie betekent dat sprake moet zijn van feiten en/of omstandigheden die specifiek zijn voor de actuele woonsituatie van eiseres en die zich niet los daarvan in dezelfde mate of in een vergelijkbare mate voordoen in een andere woonsituatie. Een dergelijke situatie doet zich niet voor naar het oordeel van de rechtbank. De problematiek van eiseres houdt weliswaar verband met de woonsituatie, maar deze problematiek is niet specifiek voor haar huidige woning en kan zich eveneens rondom andere woningen voordoen. Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat, ook na navraag ter zitting, volstrekt onduidelijk is gebleven of de bedreiging voor eiseres nu is gelegen in de aanwezigheid van (zwarte) honden in het algemeen of toch in de aanwezigheid van (onder meer) de zwarte hond die haar heeft aangevallen in augustus 2015. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht op deze onduidelijkheid gewezen. Daar komt bij dat eiseres ruim anderhalf jaar heeft gewacht met de indiening van een aanvraag, onder meer vanwege de drukte met haar studie. Dat wijst niet op een zeer ernstige dreiging.
Aan de voorwaarden voor afgifte van een urgentieverklaring wordt niet voldaan. Toepassing van de hardheidclausule kan onder deze omstandigheden achterwege blijven omdat niet is gebleken dat een verhuizing bijdraagt aan een oplossing van de problematiek van eiseres.
6.4.
Eiseres heeft, met verwijzing naar een brief en e-mail van de psycholoog van respectievelijk 20 december 2017 en 5 januari 2018, nog gesteld dat haar klachten zullen toenemen en dat behandeling, te weten een cognitieve gedragstherapie die is gericht op het verminderen van depressie en angstklachten, weinig effect zal hebben indien zij niet op korte termijn een andere woning krijgt. Eiseres heeft ter zitting echter aangegeven dat therapie veel tijd kost en dat zij het druk heeft met haar studie en daarom weinig voelt voor therapie. Zij heeft tijdens het onderzoeksgesprek van 24 mei 2017 verteld zes maanden in behandeling te zijn geweest, maar sinds drie of vier maanden de psycholoog niet meer te hebben gesproken. Eiseres volgt dus geen therapie en is niet van plan therapie te gaan volgen.
De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.