Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 december 2017 met producties 1-10;
- de conclusie van antwoord met producties 1-9;
- het tussenvonnis van 11 april 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2018 en de daarin genoemde processtukken.
“Mr. Terhorst: De man handhaaft zijn standpunt dat hij de rechtbank verzoekt om de pensioenrechten niet te verdelen zoals uitdrukkelijk verzocht”.Deze opmerking van mr. Koopman komt niet overeen met de waarneming van de rechtbank ter zitting. Mr. Terhorst heeft ter zitting haar comparitie-aantekeningen, waaronder begrepen het standpunt over het pensioen, voorgedragen, maar zij heeft los daarvan bovenstaande opmerking niet gemaakt. De rechtbank verbindt daarom geen gevolgen aan de gemaakte opmerking.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- kosten betekening en bevel € 73,03;
- kosten van derdenbeslag € 420,40;
- executiekosten € 563,05.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de vrouw het bedrag van € 1.136,23 aan deurwaarderskosten reeds heeft voldaan. Niet valt in te zien dat de man nog een rechtens te respecteren belang heeft bij toewijzing van zijn vordering tot betaling van alle gemaakte deurwaarderskosten.
Dat er meer dan 30 jaar na de echtscheiding nog te verdelen vermogensbestanddelen zijn, heeft de man in het licht van het vorenstaande onvoldoende onderbouwd. De vordering onder III. dient dan ook te worden afgewezen.
5.De beslissing
€ 7.723,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 november 2008 tot de dag van volledige betaling, waarop in mindering dienen te worden gebracht de bedragen die reeds door de vrouw zijn betaald (in totaal € 8.859,48) en eventuele aflossingen nadien, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 BW en uitgaande van de verschillende data waarop die betreffende betalingen hebben plaatsgevonden,