3.3.1.Bewijsverweer: bewijsuitsluiting na een vormverzuim (stelselmatige observatie)
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat bewijsuitsluiting moet volgen in verband met een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv is sprake als de observaties in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, het doel, de intensiteit en frequentie daarvan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van een verdachte. Als dat niet het geval is, dan kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zo beperkt worden beschouwd, dat de algemene taakomschrijving van de politie, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet en de artikelen 141 en 142 Sv, daarvoor voldoende legitimatie biedt (ECLI:NL:HR:2018:2050 en ECLI:NL:HR:2012:BW9338). Uit het dossier volgt dat verdachte op 13 juni 2018, 19 juni 2018 en 20 juni 2018 op grond van de algemene politietaak is geobserveerd, met als doel het verblijfadres van verdachte vast te stellen alsmede vast te stellen op welke wijze verdachte zich verplaatste en – volgens het proces-verbaal van 19 juni 2018 – om waar te nemen of hij strafbare feiten pleegde. Daarbij is een niet-registrerend peilbaken ingezet. Dat peilbaken is op 13 juni 2018 geplaatst onder een fiets waarvan werd vermoed dat deze bij verdachte in gebruik was.
Daarnaast heeft de officier van justitie op 26 juni 2018 een bevel tot stelselmatige observatie ex artikel 126g Sv gegeven. Daarna is verdachte geobserveerd op 26 juni 2018 en 27 juni 2018 en is op laatstgenoemde datum een tweede peilbaken op een fiets geplaatst.
De rechtbank is van oordeel dat de observaties op 13 juni 2018, 19 juni 2018 en 20 juni 2018, gelet op de beperkte duur, intensiteit en frequentie daarvan, niet geschikt zijn geweest om van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van verdachte een min of meer compleet beeld te verkrijgen. Weliswaar is een peilbaken ingezet, maar het betreft hier een niet-registrerend peilbaken, dat slechts enkele dagen onder de fiets heeft gezeten en alleen is gevolgd bij reisbewegingen van die fiets. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van stelselmatige observatie van verdachte. De met de observaties samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte kan in dit geval als zo beperkt worden beschouwd, dat daarvoor nog geen bevel van de officier van justitie nodig was en dat de algemene politietaak daarvoor toereikende grondslag bood.
Voorwaardelijk verzoek
Het eerst ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek om nader onderzoek te laten verrichten naar de omvang van de observaties van verdachte in juni en juli 2018 en de verslaglegging daarvan, wordt afgewezen. Voor de beoordeling van het verzoek is van belang of het door de raadsman voorgestelde onderzoek noodzakelijk is met het oog op de volledigheid van het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de verdediging geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die het verrichten van onderzoek naar de observaties en verslaglegging daarvan noodzakelijk maken. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om te vermoeden dat de politie vaker en langer heeft geobserveerd dan is geverbaliseerd. Evenmin zijn redenen aangevoerd om te twijfelen aan de verslaglegging daarvan in het dossier.
3.3.2.Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1-6 en 8
3.3.2.1. Feiten 3, 4 en 8
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 8 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Feit 8
Op 13 juni 2018 is verdachte door de politie geobserveerd, vanwege het vermoeden dat hij zich schuldig had gemaakt aan verschillende (pogingen tot) woninginbraken en insluipingen, en is een peilbaken geplaatst onder een fiets met een ossenkopstuur (ook wel als vlinderstuur aangeduid) die meermalen was waargenomen op camerabeelden tijdens pintransacties met gestolen passen en van welke fiets werd vermoed dat verdachte zich hierop voortbewoog. Diezelfde dag is waargenomen dat verdachte inderdaad reed op de betreffende fiets met ossenkopstuur.
Enkele dagen later, op 18 juni 2018, ontving verbalisant [verbalisant 1] ‘s nachts een sms-bericht over reisbewegingen van het peilbaken. De verbalisant heeft de reisbewegingen gevolgd naar de Dorpsstraat in Zuid-Scharwoude. Daar zag hij dat omstreeks 02.30 uur twee mannen rennend de tuin van de woning aan de [adres 6] verlieten. Het bleek dat was geprobeerd om bij deze woning in te breken. Eén van de vluchtende mannen pakte een fiets en reed daarmee weg. De verbalisant heeft deze fiets herkend als de fiets waaronder eerder het peilbaken was geplaatst en moest bij het zien van de bestuurder van de fiets meteen denken aan de hem ambtshalve bekende verdachte.
Verschillende politie-eenheden hebben daarna de reisbewegingen van het peilbaken gevolgd naar een woning aan de [adres 7] in Oudkarspel. Nabij deze woning werden twee fietsen aangetroffen, waaronder de fiets met het peilbaken, van het merk Koga Miyata. In een sloot naast de tuin van de woning konden eenheden vervolgens één vluchtende man aanhouden, namelijk [medeverdachte] . De tweede man kon ontkomen.
Achterop de bagagedrager van de Koga Miyata fiets zaten drie plastic tassen. In twee tassen bleken diverse (inbrekers)gereedschappen te zitten. In de derde tas zaten een grijze jas en een zwarte Adidas broek met drie gele strepen over de beenlengte. Op de binnenzijde van deze jas en broek zijn DNA-mengprofielen aangetroffen, waarvan het DNA-hoofdprofiel in beide gevallen afkomstig kan zijn van verdachte, met de zeer sterke matchkans van kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden, namelijk het peilbaken op de fiets, de waarneming van de verbalisant en het DNA-materiaal van verdachte op de aangetroffen kledingstukken, in onderling verband en samenhang bezien, het wettig en overtuigend bewijs opleveren dat het verdachte is geweest die zich op 18 juni 2018 in vereniging heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal.
Feiten 3 en 4
In de ochtend van 18 mei 2018 zijn de bewoners van de woning aan de [adres 3] in Bergen tussen 9.00 en 13.00 uur het slachtoffer geworden van een insluiping. De dader heeft zich via de keukendeur toegang verschaft tot de woning en vervolgens sieraden, een portemonnee met geld en een creditcard weggenomen. Met de gestolen creditcard is diezelfde dag omstreeks 12.20 uur een bedrag van € 2.000,- contant opgenomen bij de pinautomaat aan het Plein in Bergen. Op 19 mei 2018 omstreeks 00.20 uur is geprobeerd om met dezelfde creditcard bij de pinautomaat aan de Vondelstaat in Alkmaar nog meer geld op te nemen, maar dat is niet gelukt.
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op het korte tijdsbestek tussen de insluiping en de geldopname in Bergen, ervan uitgaat dat de man die op het Plein in Bergen heeft gepind, ook de dader van de kort daarvoor gepleegde insluiping is geweest. Uit de camerabeelden van de pinautomaten op het plein in Bergen en de Vondelstraat in Alkmaar volgt dat de pinner in beide gevallen dezelfde persoon is geweest. Verbalisant [verbalisant 2] – die al jaren ambtshalve bekend is met verdachte – heeft op een print van de camerabeelden van de pinautomaat aan de Vondelstraat in Alkmaar de man die probeerde om geld te pinnen in de nacht na de inbraak onmiddellijk herkend als zijnde verdachte. Verdachte draagt hier een rode baseballpet.
Op beelden van de beveiligingscamera van de buurman van de aangevers is verder te zien dat op 18 mei 2018 omstreeks 11.55 uur een man voorbij fietste, die wat betreft signalement overeenkomt met de pinner in Bergen. Het gaat in beide gevallen om een man die onder andere een rode baseballpet droeg en een donkere broek met aan de zijkant gele strepen over de beenlengte en die reed op een herenfiets met een ossenkopstuur en met op de bagagedrager een plastic tas van de Albert Heijn. Zoals hierboven onder feit 8 is overwogen, is een maand later een soortgelijke broek met het DNA-materiaal van verdachte in beslag genomen en maakte verdachte in die periode gebruik van een herenfiets met ossenkopstuur.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte zich op 18 mei 2018 heeft schuldig gemaakt aan een onder 3 ten laste gelegde insluiping en onder 4 ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel.
3.3.2.2. Feiten 1, 2, 5 en 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Feiten 1 en 2Op 11 mei 2018 is tussen 11.30 uur en 12.00 uur ingebroken in de woning aan de [adres 2] in Bergen. De dader heeft zich via een opengebroken raam toegang tot de woning verschaft en heeft vervolgens een contant geldbedrag en een bankpas weggenomen. Met de gestolen bankpas is diezelfde dag om 12.13 uur een bedrag van € 250,- opgenomen bij de pinautomaat aan het Plein in Bergen. Uit de analyse van de camerabeelden van de pinautomaat volgt, dat de pinner de onderkant van zijn gezicht bedekte en reed op een fiets met ossenkopstuur met onder de bagagedrager een AH boodschappentas. Volgens verbalisant [verbalisant 3] gaat het meer dan vermoedelijk om verdachte.
Onder het inklimraam van de woning is verder een schoenspoor met een wolkje in de zool veiliggesteld. Op 3 juli 2018 is bij de doorzoeking van het verblijfadres van verdachte, in de woning aan het [verblijfadres] in Alkmaar, in zijn slaapkamer een paar zwarte schoenen in beslag genomen met een wolkje in de zool. In deze schoenen is het DNA-profiel van één man aangetroffen. Dat DNA-profiel kan afkomstig zijn van verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Op grond van vergelijkend onderzoek is geconcludeerd dat het veiliggestelde schoenspoor is veroorzaakt met schoenen soortgelijk aan deze in beslag genomen schoenen.
Feiten 5 en 6
Op 30 mei 2018 is tussen 12.30 uur en 13.30 uur ingebroken in de woning aan de [adres 4] in Koedijk. De dader heeft zich toegang tot de woning verschaft door de woning binnen te klimmen via een open raam op de eerste verdieping. Vervolgens heeft de dader onder andere sieraden, creditcards en autosleutels van de Mercedes personenauto van de bewoners weggenomen. Ook de Mercedes personenauto zelf, die geparkeerd stond naast de woning, is weggenomen. Met de gestolen creditcards is diezelfde dag omstreeks 13.45 uur een totaalbedrag van € 2.000,- contant opgenomen bij de pinautomaat aan de Heerenweg in Heiloo. Uit een beschrijving van de camerabeelden van de pinautomaat volgt dat de pinner een blanke man betrof, die een rode baseballpet, zwarte schoenen en een zwarte broek met aan de zijkant gele strepen over de beenlengte droeg. Op 10 juli 2018 is de Mercedes personenauto teruggevonden en vervolgens onderzocht in de loods van een sleepbedrijf in Haarlem. Onder de bestuurdersstoel van de auto is een geopend blikje Bacardi aangetroffen. Op dit blikje is het DNA-profiel van één man aangetroffen. Dat DNA-profiel kan afkomstig zijn van verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard.
Schakelbewijs feiten 1, 2, 5 en 6
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op het korte tijdsbestek tussen de onder 1 respectievelijk onder 5 ten laste gelegde woninginbraak en de onder 2 respectievelijk onder 6 ten laste gelegde geldopname, ervan uitgaat dat de pinner ook de dader van de kort daarvoor gepleegde woningbraken is geweest. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat de dader van de woninginbraak aan de [adres 4] in Koedijk met de uit die woning weggenomen autosleutels de Mercedes personenauto van de bewoners heeft weggenomen, zoals onder 6 is ten laste gelegd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 tot en met 6 en onder 8 ten laste gelegde feiten telkens gekwalificeerde diefstallen betreffen, dan wel een poging daartoe, die wat betreft de manier van handelen en/of het signalement van de dader een aanzienlijke mate van overeenkomst met elkaar vertonen. De rechtbank stelt voorts vast dat uit de stukken die mede het bewijs vormen voor het begaan van de onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten blijkt van een patroon in het gedrag van de dader en een signalement dat op essentiële punten overeenkomt en dat past bij de feitelijke gang van zaken bij de onder 3, 4 en 8 ten laste gelegde en hierboven als bewezen geoordeelde feiten.
De rechtbank zal daarom de bewijsmiddelen, welke zijn gebezigd bij de feiten 3, 4 en 8, voor zover van toepassing ook gebruiken bij de bewijsconstructie die ten grondslag ligt aan de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 5 en 6.
De rechtbank acht voor het bewijs redengevend dat het signalement van de pinners op 11 mei 2018 en 30 mei 2018 aan aantal overeenkomsten vertoont met het signalement van de pinner op 18 mei 2018, waarvan de rechtbank onder 3.3.2.1. bewezen heeft geacht dat dit verdachte is geweest. Uit het dossier volgt dat de pinner op 11 mei 2018 een pet droeg en zich verplaatste met een fiets met ossenkopstuur met op de bagagedrager een plastic tas van Albert Heijn. Op 18 mei 2018 draagt de pinner een broek met gele strepen aan de zijkant maakt gebruik van een fiets met ossenkopstuur met op de bagagedrager een plastic tas van Albert Heijn. Ook is vastgesteld dat verdachte zich in de periode daarna heeft voortbewogen op een fiets met ossenkopstuur. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de pinner op beide data de camera van de pinautomaten heeft afgeschermd, zodat niet alle verrichtte handelingen op camera zijn vastgelegd, en daarbij de onderkant van zijn gezicht, namelijk zijn onderkaak, kin en mond, met zijn jas dan wel vest heeft bedekt, waardoor alleen zijn neus, ogen, oren en een deel van zijn voorhoofd goed te zien zijn. Verder blijkt uit het signalement van de pinner op 30 mei 2018 dat hij een rode baseballpet en zwarte broek droeg met aan de zijkant gele strepen over de beenlengte, wat overeenkomt met de kleding die verdachte op 18 mei 2018 droeg.
De rechtbank acht voor het specifieke gedragspatroon tevens redengevend dat de onder 1, 3, 5 en 8 ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in een relatief korte periode van ongeveer één maand in Bergen en Koedijk, welke plaatsen op fietsafstand van het verblijfadres van verdachte liggen. De onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde woninginbraken en insluiping zijn steeds overdag begaan.
De rechtbank komt, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die ook de onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Naast de redengevende feiten en omstandigheden, weergegeven in de bewijsmiddelen ter zake van die feiten die in de bijlage zijn opgenomen, berust dit oordeel, zoals boven overwogen, mede op het schakelbewijs, bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 8 ten laste gelegde feiten. De omstandigheid dat het DNA-materiaal van verdachte op het blikje Bacardi pas ruim een maand na de diefstal van de Mercedes personenauto is aangetroffen maakt dit oordeel niet anders, gezien de samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Voorwaardelijk verzoek
Het ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek om forensisch onderzoek te laten verrichten naar de in beslag genomen haar uit de woning aan de [adres 4] in Koedijk (onder 5 ten laste gelegd), wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, die het verrichten van DNA-onderzoek naar de haar noodzakelijk maken. De enkele stelling van de verdediging dat verdachte kort donkerblond haar heeft maakt niet dat op voorhand kan worden uitgesloten dat de haar van verdachte afkomstig is.
Daarnaast zou een mogelijke uitkomst van het forensisch onderzoek, inhoudende dat de haar van een ander dan verdachte afkomstig zou zijn, evenmin uitsluiten dat verdachte in de woning van aangevers is geweest. De rechtbank acht nader onderzoek naar de haar dan ook niet noodzakelijk voor enige door haar te nemen beslissing.