ECLI:NL:RBNHO:2019:10374

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
AWB 19_241
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor uitbreiding inpandige vloer en de beoordeling van samenhang met andere activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Wormerland aan Cargill B.V. voor het vergroten van een inpandige vloer aan hun bedrijfspand aan de Eenhoornweg 12 te Wormer. Eiser, die aan het perceel van Cargill grenst, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 november 2018 waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning op basis van artikel 2.10 van de Woningwet verleend moest worden, omdat geen van de weigeringsgronden van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gebonden beschikking, wat betekent dat de wet geen ruimte laat om belangen van derden in de besluitvorming te betrekken, aangezien deze belangen al zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de activiteiten die met de omgevingsvergunning zijn vergund, niet onlosmakelijk samenhangen met andere activiteiten, zoals de aanvraag voor het uitbreiden van de dakopbouw. Eiser betoogde dat deze aanvragen in samenhang behandeld hadden moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van de inpandige vloer een op zichzelf staande handeling is die los van de dakopbouw kan worden uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, verweerder,

(gemachtigden: M.J.E. Cornelisse en C. Agtersloot).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Cargill B.V., te Schiphol,

gemachtigde: mr. G. Koop.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Cargill B.V. en Cargill Cocoa & Chocolate een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een inpandige vloer aan het bedrijfspand aan de Eenhoornweg 12 te Wormer.
Bij besluit van 15 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het Advies van de commissie bezwaarschriften.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 mei 2019 is de derde partij in de gelegenheid gesteld om als partij aan deze zaak deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. drs. B. Krot kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam] . Het beroep is ter zitting tegelijkertijd behandeld met het beroep van eiser met kenmerk HAA 19/242.

Overwegingen

1. Voor de relevante wetsartikelen verwijst de rechtbank naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Cargill is een voedingsmiddelenproductiebedrijf en verwerkt cacaomassa tot
cacaoboter, cacaopoeder en cacaokoek. Het bedrijf is gevestigd aan de Eenhoornweg 12 te Wormer. Eiser woont aan de [adres] . Zijn perceel grenst aan dat van Cargill. Cargill wil de elektrakasten in het pand verplaatsen naar een stofvrije, afgesloten ruimte op de eerste etage van de fabriekshal. Daartoe moet de vloer van de eerste etage worden uitgebreid, waartoe zij een aanvraag heeft ingediend.
3. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het op dat moment vigerende bestemmingsplan Industrieterrein Knollendammerstraat en ook niet in strijd is met het vastgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein Wormerland. Voorts voldoet het bouwplan aan de eisen van de Bouwverordening Wormerland 2010. Het bouwplan is niet voorgelegd aan de welstands-commissie omdat het een interne verbouwing betreft. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de relevante eisen van het Bouwbesluit 2012.
4. Eiser heeft niet gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het primaire besluit vigerende planologisch regime. Verweerder was op grond van artikel 3.3, derde lid, van de Wabo bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat het bouwplan ook niet in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan “Bedrijventerrein Wormerland”. Dit nieuwe planologische regime was ten tijde van het bestreden besluit in werking getreden. Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan in strijd is met de vigerende bouwverordening of het Bouwbesluit 2012. Tot slot heeft eiser niet betwist dat het bouwplan niet hoefde te worden voorgelegd aan de welstandscommissie omdat het om een interne verbouwing gaat.
5. Gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Woningwet was verweerder gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Geen van de weigeringsgronden is van toepassing. Er is sprake van een zogeheten gebonden beschikking. Dit betekent dat de wet geen ruimte laat om belangen van derden bij de besluitvorming te betrekken. Deze belangen worden geacht reeds te zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
6.1
Eiser betoogt dat de aanvraag voor het vergroten van de inpandige vloer in samenhang had moeten worden behandeld met de aanvraag voor het uitbreiden van de dakopbouw en de daarmee samenhangende activiteiten. Door dit na te laten zijn de gevolgen van de aanpassing van het productieproces niet in onderlinge samenhang beoordeeld, aldus eiser.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van onlosmakelijke activiteiten in de zin van artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wabo indien het gaat om activiteiten die fysiek niet van elkaar kunnen worden onderscheiden en tegelijkertijd onder verschillende van de in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo dan wel artikel 2.2, eerste lid van de Wabo opgenomen verboden vallen. Anders gezegd: als de handeling niet kan worden uitgevoerd zonder direct meerdere activiteiten uit te voeren, dan is sprake van onlosmakelijkheid.
6.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat tussen de activiteiten die met het besluit met betrekking tot de dakopbouw zijn vergund en de activiteit het vergroten van de inpandige vloer geen onlosmakelijke samenhang bestaat. De derde partij wil de inpandige vloer op de eerste etage van het bedrijfspand uitbreiden teneinde de elektrakasten aldaar te kunnen plaatsen in een stofvrije, afgesloten ruimte. Het vergroten van de vloer is een op zichzelf staande handeling en deze activiteit kan in tijd probleemloos worden gescheiden van de activiteiten die met betrekking tot de dakopbouw zijn vergund. Het betoog van eiser dat sprake is van onlosmakelijke samenhang tussen de aanvraag voor het vergroten van de inpandige vloer op de eerste etage en de aanvraag welke heeft geleid tot de omgevings-vergunning met betrekking tot de dakopbouw wordt verworpen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.