ECLI:NL:RBNHO:2019:10510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
HAA 19/242
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor uitbreiding dakopbouw en wijziging productieproces Cargill B.V.

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, met betrekking tot de omgevingsvergunning verleend aan Cargill B.V. voor het uitbreiden van een bestaande dakopbouw en het wijzigen van het productieproces. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de verleende vergunning, met name in verband met de milieueffecten van de nieuwe verpakkingslijn en de geluidsbelasting. De rechtbank constateerde dat de productiecapaciteit niet zou veranderen, maar dat de cacao anders verpakt zou worden. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was, vooral met betrekking tot de geluidsbelasting en de gevolgen voor de omgeving. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/242
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, verweerder,
(gemachtigden: M.J.E. Cornelisse en C. Agtersloot).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Cargill B.V.,te Schiphol,
gemachtigde: mr. G. Koop.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2018 (het primaire besluit), verzonden 17 mei 2018, heeft verweerder aan Cargill B.V. en Cargill Cocoa & Chocolate een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een bestaande dakopbouw, het milieuneutraal veranderen van de inrichting alsmede het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor het bedrijfspand aan de Eenhoornweg 12 te Wormer.
Bij besluit van 15 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het Advies van de commissie bezwaarschriften.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden van eiser zijn door de rechtbank ontvangen op 21 februari 2019. Voorts heeft de rechtbank van eiser een brief ontvangen d.d. 12 september 2019 en een brief van eiser per fax op 15 september 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 mei 2019 is de derde partij in de gelegenheid gesteld om als partij aan deze zaak deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. drs. B. Krot kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam] . Het beroep is ter zitting tegelijkertijd behandeld met het beroep van eiser met kenmerk HAA 19/241.

Overwegingen

1. Cargill B.V. (verder: Cargill) is een voedingsmiddelenproductiebedrijf en verwerkt cacaomassa tot cacaoboter, cacaopoeder en cacaokoek. Het bedrijf is gevestigd aan de Eenhoornweg 12 te Wormer. Eiser woont aan de [adres] . Zijn perceel grenst aan dat van Cargill.
2. Cargill wil haar productieproces op een tweetal punten te veranderen, te weten het plaatsen van een nieuwe verpakkingslijn (een zogenaamde bigbaglijn) en het vervangen van het huidige prepareeradditief. Voor het plaatsen van de bigbaglijn moet vanwege de hoogte een reeds aanwezige dakopbouw worden vergroot. Cargill heeft bij verweerder een aanvraag ingediend ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het milieuneutraal veranderen van de inrichting.
3. Verweerder heeft voor de dakopbouw een omgevingsvergunning verleend. Omdat de productiecapaciteit niet wijzigt en er ook overigens geen relevante wijziging optreedt in het productieproces van het te verpakken poeder, heeft verweerder bij hetzelfde besluit een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting.
De omvang van het geding.
4.1
Eiser kan zich niet met de verleende omgevingsvergunning verenigen. Ter zitting heeft hij -zakelijk weergegeven- aangegeven dat Cargill in de loop der jaren regelmatig de bedrijfsbebouwing en zijn bedrijfsactiviteiten flink heeft uitgebreid. Het bedrijf veroorzaakt volgens hem een aanzienlijke milieubelasting (geluid, stof, et cetera) voor de omgeving. Iedere nieuwe uitbreiding wordt afzonderlijk besproken terwijl voor de beoordeling van de gevraagde uitbreiding het geheel aan bedrijfsactiviteiten en vergunde bebouwing in ogenschouw zou moeten worden genomen. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten, aldus eiser.
4.2
De rechtbank overweegt dat in deze beroepsprocedure slechts ter beoordeling voorligt de rechtmatigheid van de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser gericht tegen de aan Cargill verleende omgevingsvergunning. Eerder vergunde uitbreidingen voor wijziging/intensivering van het gebruik en eerdere vergunde bouwwerken vallen buiten de omvang van dit geding.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van onlosmakelijke samenhang.
5.1
Namens eiser is betoogd dat de aanvraag voor het vergroten van de inpandige vloer op de eerste etage waarvoor verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend (hierop ziet het beroep van eiser met kenmerk HAA 19/241) in samenhang had moeten worden behandeld met de aanvraag voor het uitbreiden van de dakopbouw. Door dit na te laten zijn de gevolgen van de aanpassing van het productieproces niet in onderlinge samenhang beoordeeld, aldus eiser.
5.2
Artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van onlosmakelijke samenhang indien het gaat om activiteiten die fysiek niet van elkaar kunnen worden onderscheiden en tegelijkertijd onder verschillende van de in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo dan wel artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo opgenomen verboden vallen. Anders gezegd: als de handeling niet kan worden uitgevoerd zonder direct meerdere activiteiten uit te voeren, dan is sprake van onlosmakelijkheid.
5.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat tussen de activiteiten die met het primaire besluit van 15 mei 2018 zijn vergund en de activiteit het vergroten van de inpandige vloer geen onlosmakelijke samenhang bestaat. Eiseres wil de inpandige vloer op de eerste etage van het bedrijfspand uitbreiden teneinde de elektrakasten aldaar te kunnen plaatsen in een stofvrije, afgesloten ruimte. Het vergroten van de vloer is een op zichzelf staande handeling en deze activiteit kan in tijd probleemloos worden gescheiden van de activiteiten die met het besluit van 15 mei 2018 zijn vergund. Het betoog van eiser dat sprake is van onlosmakelijke samenhang tussen de aanvraag voor het vergroten van de inpandige vloer op de eerste etage en de aanvraag welke heeft geleid tot de omgevingsvergunning van 15 mei 2018 wordt verworpen.
Ten aanzien van de dakopbouw
6.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtstreeks zicht heeft op de dakopbouw. Er zijn al meerdere dakopbouwen vergund en elke uitbreiding vormt een extra belasting waardoor de overlastgrens wordt overschreden, aldus eiser.
6.2
Ingevolge artikel 4.3.1. aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het thans vigerende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Wormerland” kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1. onder b voor het vergroten van de bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 12 meter.
Ingevolge artikel 4.3.2. aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften van genoemd bestemmingsplan is afwijking als bedoeld in artikel 4.3.1. slechts toegestaan, mits
a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad.
6.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de dakopbouw in strijd is met het ten tijde van het primaire besluit geldende bestemmingsplan “Industrieterrein Knollendammerstraat” en ook met het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Wormerland”. Ingevolge beide bestemmingsplannen mag de bouwhoogte 9 meter bedragen. Verweerder is op grond van de planvoorschriften bevoegd om af te wijken van deze maximale bouwhoogte tot een hoogte van 12 meter. De bouwhoogte van de bestaande dakopbouw bedraagt 11 meter en deze hoogte zal na de uitbreiding 12 meter bedragen.
6.4
De rechtbank stelt voorop dat het besluit om aan vergunningverlening voor een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. De rechtbank dient dat besluit terughoudend te toetsen en kan slechts dan ingrijpen indien hij oordeelt dat verweerder in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
6.5
Verweerder heeft zich -kort weergegeven- op het standpunt gesteld dat de nieuwe dakopbouw verder van het perceel komt te liggen dan een bestaande dakopbouw. De dakopbouw vormt mede daardoor geen onevenredige schending van het belang van eiser. Daarbij heeft verweerder gewezen op de al aanwezige, hoge bedrijfsbebouwing grenzend aan het perceel van eiser van 9, 12 en 15 meter hoog. Bovendien komt de onderhavige dakopbouw op 61 meter afstand van de achtergevel van de woning van eiser. Gelet op het vorenstaande is verweerder van mening dat het belang van eiser als eigenaar van nabijgelegen gronden en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad in de zin van artikel 4.3.2. aanhef en onder a en b, voornoemd.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de hiervoor weergegeven motivering in redelijkheid de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan voor de dakopbouw heeft kunnen verlenen. Indien en voor zover eiser uitzicht heeft op de dakopbouw vanaf zijn perceel, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit uitzicht mede gelet op de afstand van 61 meter en gelet op thans reeds aanwezige hoge bebouwing niet wezenlijk zal veranderen. Van een onevenredige aantasting van het belang van eiser als eigenaar van nabijgelegen gronden is in zoverre geen sprake. Dat er in het verleden reeds eerder dakopbouwen op het pand zijn vergund, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld evenmin sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een milieuneutrale wijziging voor wat betreft de stikstofdispositie, geur en luchtkwaliteit.
7.1
Eiser heeft betoogd dat niet is vastgesteld wat de maximale productiecapaciteit in de nieuwe situatie zal zijn, zodat verweerder er niet van mocht uitgaan dat sprake is van een milieuneutrale wijziging van de productiecapaciteit. Het moet er volgens eiser voor worden gehouden dat de milieubelasting (geur, geluid, fijnstof etc.) als gevolg van de verleende vergunning zal toenemen. Deze gevolgen zijn niet in kaart gebracht zodat ook niet kon worden beoordeeld of deze acceptabel zijn voor de omgeving. Gelet hierop dient het bestreden besluit te worden vernietigd, aldus eiser.
7.2
Op grond van artikel 2.1 van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in werking hebben van een inrichting. Op grond van artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning verleend indien de wijziging - kortgezegd - ‘milieuneutraal’ is.
7.3
Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de voorgenomen verandering geen effect heeft op de bestaande productiecapaciteit, inkoop van grondstoffen en dergelijke. Het betreft enkel een extra verpakkingslijn om de eindproducten sneller te kunnen verpakken en het vervangen van een prepareeradditief door een ander additief met dezelfde gevaareigenschappen. Op grond van het vorenstaande is sprake van een milieuneutrale wijziging, aldus verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt herhaald dat de productiecapaciteit niet wordt uitgebreid en dat er alleen een verpakkingslijn bijkomt.
7.4
In het verweerschrift staat het volgende beschreven.
Er komt een nieuwe inpaklijn (bigbag). Er zijn op dit moment zes verpakkingslijnen. En dat blijven er ook zes. Alle verpakkingslijnen werken 24/7. Nu zijn er vier verpakkingslijnen die 25 kilo-verpakkingen afvullen en twee verpakkingslijnen die bigbags afvullen. Het is de bedoeling dat er één verpakkingslijn die 25 kilo afvult, wordt vervangen door een bigbag-verpakkingslijn. Dus van vier om twee wordt het drie om drie. Gelet hierop neemt de productiecapaciteit niet toe. Verder wordt de verpakkingscapaciteit ook niet vergroot. De totale verpakkingsomvang blijft hetzelfde. In plaats van kleinere verpakkingen worden er nu grotere bigbags gebruikt. De totale verpakkingscapaciteit blijft derhalve hetzelfde. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van toenemende emissie en milieuhinder. De aanvraag heeft betrekking op de verpakkingscapaciteit. De aanvraag heeft geen betrekking op een veranderende productiecapaciteit. Dit is ook expliciet in de aanvraag opgenomen. Er zijn geen redenen aan te nemen dat dit anders zou zijn. Het enkele feit dat er een nieuwe verpakkingslijn wordt geplaatst maakt niet dat productiecapaciteit ook toeneemt.’(…)
Getoetst is of de aangevraagde veranderingen passen binnen de geldende vergunning uit 2007. Het college heeft beoordeeld dat de veranderingen passen binnen de vergunning van 2007 en komt tot de conclusie dat de gevraagde veranderingen kunnen worden verleend met een milieu-neutrale-vergunning. Verder wordt aangegeven dat Cargill dient te voldoen aan de verbonden voorschriften zoals opgenomen in de vergunning van 2007. De begrenzing van de werkzaamheden worden bepaald door die voorschriften.
7.5
De rechtbank stelt vast dat in de motivering van de besluiten -zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 7.3- enerzijds wordt aangegeven dat de productiecapaciteit niet wordt uitgebreid. Anderzijds wordt daarin ook overwogen dat er een extra verpakkingslijn bijkomt. Ter zitting heeft [naam] van Cargill -kort zakelijk weergegeven- aangegeven dat er geen productielijn bijkomt. De hoeveelheid cacao die door de fabriek wordt verwerkt, is hetzelfde alleen wordt die na de installatie van de verpakkingslijn voor een groter deel verpakt in bigbags van 800 kilogram in de plaats van in verpakkingen van 25 kilogram. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat na de vervanging van de bestaande ‘25 kilo verpakkingslijn’ door een ‘big bag verpakkingslijn’ de bestaande productiecapaciteit ongewijzigd zal blijven. De cacao wordt alleen anders verpakt. Voor de stelling van eiser dat de productiecapaciteit zal worden uitgebreid ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten. De beroepsgrond faalt.
Ten aanzien van stikstof, vrachtverkeer, geur, (fijn)stof en luchtkwaliteit
8.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de stikstofdispositie, het vrachtverkeer, de geur, (fijn)stof en de luchtkwaliteit onveranderd blijven, omdat de productiecapaciteit niet wijzigt. De rechtbank kan dat standpunt volgen. Hetgeen hieromtrent door eiser is aangevoerd, wordt verworpen.
Ten aanzien van geluid
9.1
Eiser heeft verder betoogd dat niet inzichtelijk is wat de gevolgen zijn van het plaatsen van de nieuwe verpakkingslijn voor de geluidsbelasting van de fabriek. Hangende beroep heeft hij bij brief van 12 september 2019 een geluidsrapport overgelegd van 20 augustus 2019 van Cauberg Huygen. Daaruit blijkt volgens eiser dat nu al in de nacht de toegestane geluidbelasting van 40 dB(A) met 7,2 dB(A) wordt overschreden. Eiser stelt dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd wat de nieuwe productielijn zal doen met de reeds bestaande geluidsbelasting.
9.2
In het primaire en het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat Cargill nog geen machine heeft uitgekozen voor de nieuwe bigbaglijn. Dat betekent echter niet dat de geluidsbelasting niet vooraf kan worden bepaald. Het geluidsniveau van de verschillende opties is namelijk wel bekend. Verweerder heeft verwezen naar het ‘Akoestisch onderzoek Cargill Eenhoorn, dakopbouw nieuwe big-bag lijn” van M+P raadgevende ingenieurs B.V. (hierna: M+P) d.d. 27 november 2017(hierna: het rapport). In dit rapport zijn de gevolgen voor de geluidsbelasting voor twee varianten van de dakopbouw berekend. De eerste variant betreft een reguliere dakopbouw uitgaande van enkele gevelbeplating. De tweede variant heeft betrekking op een dakopbouw met verbeterde geluidwerende maatregelen. Cargill heeft aangegeven de tweede variant te willen uitvoeren. De nieuwe dakopbouw zal beter geïsoleerd zijn dan de huidige waardoor de verwachting is dat de toename van het geluid beperkt zal blijven. Uit het akoestisch rapport blijkt in ieder geval dat het geluid binnen de grenswaarde van de milieuvergunning blijft, aldus verweerder.
9.3
In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar genoemd rapport en heeft daarbij het volgende aangegeven. In het rapport is aangetoond dat de nieuw te realiseren dakopbouw beter akoestisch geïsoleerd is dan de huidige dakopbouw. De geluidsbelasting neemt niet toe. In het rapport is opgenomen dat vanwege de verandering van de inpaklijn, de geluidproductie in de hal beperkt toeneemt. Door de geïsoleerde dakopbouw, zal de beperkte toename van geluid, zoals opgenomen in het akoestisch rapport, op de vergunningspunten niet tot een overschrijding van de geluidsnormen leiden. Die stelling is gebaseerd op ervaring van de aanvrager en de akoestisch adviseur. De filterkasten zijn de relevante geluidbronnen voor de nieuwe inpaklijn. De geluidproductie van de filterkast is lager dan veel andere bronnen in de ruimte. Het aantal filterkasten wordt uitgebreid van 2 naar 3. Verder wordt de dakopbouw groter dan de huidige waardoor en het absorberend vermogen in de ruimte toeneemt en de ruimte groter wordt. Deze beide aspecten dempen de mogelijke verhoging van de geluidsproductie in de ruimte vanwege het bijplaatsen van een filterkast. Verder is voor de dakopbouw gekozen voor een zwaar isolerende samenstelling van de gevels en het dak, zodanig dat de nieuwe dakopbouw bij de woningen minder geluid produceert dan de bestaande dakopbouw. Verweerder is op basis van het bovenstaande ervan overtuigd dat de geluidsbelasting bij de uitvoering van de dakopbouw variant twee op de beoordeelpunten niet zal toenemen. Ook qua geluid is dus sprake van een milieuneutrale verandering, aldus verweerder.
9.4
De rechtbank acht die stelling onvoldoende onderbouwd. Vaststaat dat Cargill ten tijde van het bestreden besluit nog geen keuze had gemaakt voor een verpakkingslijn. Ook ter zitting waren de machines nog niet uitgekozen. In het rapport van M+P is aangegeven dat
‘nog niet bekend[is]
door welke machines het geluidsniveau in de dakopbouw zal worden bepaald. Voor de berekening is uitgegaan van eenzelfde geluidsniveau als in de bestaande dakopbouw.’Daaruit leidt de rechtbank af dat voor de berekening van het geluidsniveau de bestaande situatie als uitgangpunt is genomen. Niet is echter uitgesloten dat de nieuwe geluidsbron meer geluid zal produceren dan de bestaande geluidsbron. Uit het voorgaande maakt de rechtbank zelfs op dat dat voor de hand ligt. De stelling van verweerder dat de nieuwe isolatie van de opbouw dat verschil zal wegnemen, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Immers is niet aangegeven wat de nieuwe geluidsbron aan geluid zal produceren en ook niet voor hoeveel meer demping de nieuwe dakopbouw zal zorgen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de geluidniveau’s van de verschillende opties bekend zijn. In het rapport worden die opties echter niet beschreven of doorgerekend.
9.5
Uit het vorenstaande volgt dat de geluidsbelasting voor omwonenden na plaatsing van de nieuwe verpakkingslijn onbekend is. Het betoog van eiser dat niet inzichtelijk is wat de gevolgen zijn van het plaatsen van de nieuwe verpakkingslijn voor het geluid, slaagt derhalve. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Het is aldus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.6
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuurs-orgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
9.7
Om het gebrek te herstellen, moet verweerder bij Cargill informeren welke big bag verpakkingslijn zij wenst te plaatsen (nieuwe geluidsbron) en dan vervolgens aan de hand van de over deze productielijn bekende geluidsnormen (laten) doorrekenen wat de gevolgen zullen zijn voor de geluidsproductie. Vervolgens dient verweerder de geluidsisolerende werking van de hiervoor besproken dakopbouw (nieuwe geluidsdemping) te betrekken bij de vraag of er een toename is van de geluidsbelasting voor omwonenden.
9.8
Een andere (mogelijk eenvoudigere) optie is dat verweerder uitgaat van de meest geluidsbelastende verpakkingslijn die Cargill kan kiezen. Vervolgens dient verweerder de geluidsisolerende werking van de hiervoor besproken dakopbouw (nieuwe geluidsdemping) te betrekken bij de vraag of er een toename is van de geluidsbelasting voor omwonenden. Immers, als de optie met de meeste luide geluidbron niet tot toename van de geluidsbelasting leidt, zullen de andere opties dat ook niet doen.
9.9.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.1
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser
en de derde-partij
in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.11
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
9.12
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.