ECLI:NL:RBNHO:2019:10602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor plaatsing van tiny houses in Heemskerk

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, dat een omgevingsvergunning heeft verleend voor het plaatsen van vier tiny houses op een perceel in Heemskerk. De vergunning is verleend voor een periode van maximaal vijf jaar. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het project in strijd is met het bestemmingsplan en dat het een negatieve impact heeft op hun woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar heeft ook geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de datum waarop de omgevingsvergunning in werking treedt, en heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de vergunning in werking treedt op 12 oktober 2018. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers en heeft bepaald dat het griffierecht aan hen moet worden vergoed.

Uitspraak

NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2019 in de zaak tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats 1] ,
2. [eiser 2]te [woonplaats 2] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. K. van Driel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigden: Y. Blokker, R. Middelkoop, G. Lukken en A. Jager).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier tiny houses voor de duur van maximaal vijf jaar op het perceel [perceel 1] in Heemskerk.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser sub 1 heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 29 januari 2019 (HAA 18/5561).
Bij besluit van 26 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden Y. Blokker, R. Middelkoop en G. Lukken.
Op 15 augustus 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder vragen voorgelegd.
Bij brief van 26 augustus 2019 heeft verweerder gereageerd. Eisers hebben bij brief van 5 september 2019 hun standpunt nader toegelicht. Tevens hebben eisers verzocht de zaak opnieuw op zitting te behandelen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 oktober 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden R. Middelkoop en A. Jager.

Overwegingen

1. Op 21 juni 2018 is een aanvraag om een omgevingsvergunning bij verweerder ingediend ten behoeve van de plaatsing van vier tiny houses op het perceel aan de [perceel 1] te Heemskerk (het perceel). [eiser 1] is eigenaar van het naastgelegen perceel aan de [perceel 2] en [eiser 2] is eigenaar van het perceel aan de [perceel 3] .
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Houtwegen, Waterwegen en Westertuinen” (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Groen” met de dubbelbestemmingen “Leiding-Leindingstrook” en “Waarde Archeologie – 4”. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is het bestemmingsplan, omdat deze bestemming het gebruik van de gronden voor tiny houses niet toestaat.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Volgens verweerder wordt een wijziging van de bestemming verantwoord geacht. Het perceel kan als studielocatie dienen. Omdat het perceel is ingesloten tussen twee woningen acht verweerder het ruimtelijk inpasbaar als op het perceel wordt gewoond. Aangezien op het perceel niet regulier gebouwd kan worden door de aanwezigheid van watertransportleidingen, is dit volgens verweerder een geschikte locatie voor het plaatsen van tiny houses. De tiny houses behoeven geen voorzieningen waarvoor in de grond moet worden gewerkt. Volgens verweerder kunnen de tiny houses zonder onomkeerbare gevolgen worden weggenomen na het verlopen van de vergunning na vijf jaar. Het groene karakter blijft na realisatie van het project grotendeels bewaard.
4. De rechtbank stelt vast dat in de omgevingsvergunning twee momenten worden genoemd waarop de vergunning in werking treedt. In de eerste plaats is vermeld dat de beschikking in werking treedt en gebruikt mag worden met ingang van de dag na haar bekendmaking. Verder staat in voorschrift 10 dat de tijdelijke vergunning voor een periode van 5 jaar wordt verleend, waarvan de termijn aanvangt na het onherroepelijk worden van de vergunning. Nu verweerder onvoldoende duidelijk heeft beschreven wanneer de omgevingsvergunning in werking treedt, concludeert de rechtbank dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft en daarom in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is voor dit deel gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op het moment dat de omgevingsvergunning in werking treed. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat is bedoeld de vergunning te verlenen voor de duur van 5 jaar met ingang van 12 oktober 2018. Aangezien dit kennelijk is bedoeld, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de omgevingsvergunning aldus is verleend.
5.1
Eisers betogen verder dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het project een onevenredige inbreuk maakt op hun woon- en leefklimaat. Het project voorziet in de mogelijkheid om op het gehele perceel te wonen, waardoor sprake is van een intensief gebruik van het perceel. Eisers ondervinden geur- en geluidsoverlast, en verlies aan privacy en uitzicht. Ook is er overlast vanwege de realisatie van de hoeveelheid parkeerplaatsen. Door dit niet te onderkennen heeft verweerder de belangen niet goed afgewogen. Verweerder doet voorts onterecht voorkomen dat er een woonbestemming ligt op het perceel en dat alleen de vraag aan de orde is of tiny houses binnen de woonbestemming passen. Het vertrekpunt van de belangenafweging is echter dat er volgens het bestemmingsplan niet op het perceel mag worden gewoond. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het project op deze plek ruimtelijk aanvaardbaar is. Ook heeft verweerder geen (rand)voorwaarden in de omgevingsvergunning opgenomen, zoals een maximum aantal personen per huis.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoewel duidelijk is dat het bouwplan invloed heeft op het woon- en leefklimaat van eisers, betekent realisatie van het bouwplan niet dat een goed woon- en leefklimaat daarbij niet gewaarborgd is. Verweerder heeft acht mogen slaan op de grootte van het perceel, het beperkt aantal huisjes en de duur van de vergunning. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onevenredige overlast. Weliswaar is het verschil tussen ‘groen’ en ‘wonen in tiny houses’ groot, maar dat maakt nog niet onmiddellijk dat daardoor ook sprake is van onevenredige overlast. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het belang van gedifferentieerde woningbouw zwaarder gewicht toekomt dan het belang van eisers. Dat verweerder geen voorwaarden in de omgevingsvergunning heeft opgenomen maakt evenmin dat sprake is van een gebrekkig besluit.
6.1
Eisers betogen voorts dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De huisjes staan op een paar meter afstand van de erfgrens en in het geval van [eiser 1] ook gericht op het zijperceel. De huisjes aan de kant van [eiser 2] geven zoals door hem aangegeven rechtstreeks zicht op zijn perceel binnen de twee meter grens, aldus eisers.
6.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de huisjes vergund zijn op een afstand van minimaal 2,20 meter van de erfgrens. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
6.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, in onder meer de uitspraak van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3447, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
6.4
De rechtbank stelt vast dat bij de tekening behorende bij de aanvraag een maatvoering ontbreekt. Bij brief van 26 augustus 2019 heeft verweerder twee tekeningen overgelegd. Een tekening met de titel ‘vergunde situatie’ en een tekening met de titel ‘feitelijke situatie’. Op de tekening ‘vergunde situatie’ is de situatie weergegeven zoals is te zien op de tekening behorende bij de aanvraag. Voorts is op de tekening ‘vergunde situatie’ een berging ingetekend. Uit de tekening ‘vergunde situatie’ blijkt dat de vergunde afstand van de tiny houses ten opzichte van de erfgrens ten minste 2.22 meter is. Derhalve is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor verlening van de vergunning. De beroepsgrond slaagt niet. Overigens merkt de rechtbank op dat de berging die is ingetekend geen onderdeel heeft uitgemaakt van het onderhavige geschil. Hoewel zij dus uitgaat van de tekening ‘vergunde situatie’ voor wat betreft de ingetekende afstanden van de tiny houses, velt zij uitdrukkelijk geen inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de later ingetekende berging.
7.1
Eisers betogen verder dat het project niet voldoet aan de voorwaarden die [naam] , medewerker van PWN, de beheerder van de betrokken leiding, heeft opgesteld. De huisjes zijn immers groter dan 20 m² en in de strook van 5 meter aan weerszijden van de aanwezige leidingen zijn niet enkel verrijdbare huisjes geplaatst. Er had derhalve geen vergunning verleend kunnen worden, aldus eisers.
7.2
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17.2.2 van de planregels mogen ten dienste van de in lid 17.1 bedoelde doeleinden geen andere bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd.
Op grond van artikel 17.3 van de planregels kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.2 ten einde het bouwen van bouwwerken ten dienste van andere voorkomende bestemmingen dan bedoeld in lid 17.1 toe te staan, mits:
a. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
b. advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend.
7.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij e-mail van 19 september 2016 aan de beheerder van de betrokken leiding advies heeft gevraagd over de regels, de voorwaarden en mogelijk beperkingen waar rekening mee moet worden gehouden ten aanzien van de PWN-leidingen die het perceel doorkruisen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder op 20 september 2016 advies ontvangen. Verweerder heeft derhalve advies ingewonnen als bedoeld in artikel 17.3, aanhef en onder b, van de planregels en mocht een vergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.2 van de planregels. Voor zover verweerder is afgeweken van het advies betreft dat onderwerpen die niet de kerntaak van PWN als leidingbeheerder raken, zodat verweerder dienaangaande niet aan dat advies gehouden was. Verweerder kon in redelijkheid beoordelen dat de leidingstrook met de huidige omgevingsvergunning voldoende toegankelijk zal blijven voor PWN, zodat de rechtbank van oordeel is dat het advies voldoende is opgevolgd.
8.1
Eisers betogen verder dat het project in strijd is met het Bouwbesluit 2012, omdat geen verplichte berging als bedoeld in artikel 4.31 van het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd.
8.2
De rechtbank stelt vast dat op grond van voorschrift 5 van de omgevingsvergunning het bouwen overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening van de gemeente Heemskerk moet geschieden. De beroepsgrond mist dus feitelijke grondslag. Indien niet aan voornoemde voorwaarde wordt voldaan, is dat een handhavingskwestie.
9. Voor zover het beroep van eisers ziet op het betoog dat zij in aanmerking komen voor nadeelcompensatie overweegt de rechtbank dat dat buiten de omvang van dit geding valt. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat eisers een verzoek om schadevergoeding bij verweerder hebben ingediend.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd waarom het project in strijd zou zijn met de Wet Markt en Overheid. De beroepsgrond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
11. Tot slot heeft verweerder de rechtbank ter zitting verzocht het bestreden besluit te vernietigen en verweerder via een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen om de situatie op de tekening met de titel ‘feitelijke situatie’ te vergunnen (in de plaats van de tekening met de titel ‘vergunde situatie’), dan wel dat zelfvoorzienend te doen. De rechtbank ziet daar reeds vanaf omdat bij een vergunning de aanvraag leidend is. Vergunninghouder is in deze zaak geen partij, zodat die op dit verzoek niet is gehoord. Het is aan vergunninghouder een nieuwe aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning ter realisatie van de situatie zoals weergegeven op de tekening met de titel ‘feitelijke situatie’. Zolang die aanvraag er niet ligt zou de situatie kunnen ontstaan dat tegen de wens van de vergunninghouder de vergunning zou worden gewijzigd. Het systeem van de Awb verzet zich daartegen. Het verzoek wordt afgewezen. Indien verweerder dat wenst kan zij vergunninghouder aansporen een nieuwe aanvraag in te dienen en daarop een nieuw besluit nemen of het bestreden besluit met een nieuw besluit wijzigen.
12. Gelet op overweging 4. is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de datum waarop de omgevingsvergunning in werking is getreden. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd aan te passen zoals in het dictum is weergegeven. Voor het overige faalt het beroep, zodat het bestreden besluit voor het overige ongewijzigd van kracht blijft.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eisers vast op € 2.560,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor een nadere zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de datum dat de vergunning in werking treedt;
- bepaalt dat het besluit op dit onderdeel als volgt komt te luiden: “de beschikking treedt in werking en mag gebruikt worden met ingang van 12 oktober 2018 voor de duur van 5 jaar”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dat is
vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.560,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.