ECLI:NL:RBNHO:2019:1403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
HAA 18/5162
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag om een vergunning voor het vissen op wolhandkrabben in het IJsselmeer op grond van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een vergunning had aangevraagd voor het vissen op wolhandkrabben in het IJsselmeer. Het bestreden besluit van 29 oktober 2018, waarbij de vergunning was afgewezen, was de aanleiding voor het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij de gevraagde vergunning, aangezien hij door de afwijzing niet kon vissen met meer dan acht staand want netten.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) een vergunning vereist is voor activiteiten die significante gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Verweerder had de vergunning geweigerd omdat niet kon worden uitgesloten dat de gevraagde activiteit negatieve effecten zou hebben op het Natura 2000-gebied “IJsselmeer”. Verzoeker had een onderzoeksrapport overgelegd waaruit zou blijken dat er geen bijvangst van vogels of beschermde vissen was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit rapport niet voldeed aan de eisen voor een passende beoordeling.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de vergunning goed gemotiveerd was en dat verzoeker niet had aangetoond dat de gevraagde activiteit geen significante gevolgen zou hebben. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd ook afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat verweerder na de afgifte van een andere vergunning voor schubvisserij nog toezeggingen had gedaan over de vergunning voor wolhandkrabben. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5162
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. A. Barada),
en
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, verweerder,
(gemachtigden: mr. H.A. Schoordijk BA, H. Miedema en K. Vrolijk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het vissen op wolhandkrabben in het IJsselmeer afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Op grond van artikel 2.7, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb verlenen gedeputeerde staten een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
3. Verzoeker heeft vergunning gevraagd op grond van de Wnb voor het vissen op wolhandkrabben met staand want netten in een gedeelte van het Natura 2000-gebied “IJsselmeer” bij Den oever met het vaartuig met letterteken en nummer [nummer] voor de periode 15 oktober 2018 tot 16 maart 2019. Verzoeker wil gaan vissen met staand want netten van type 2 met oranje kleurmerk, met een maaswijdte van minimaal 140 mm en gemarkeerd met jonen. De netten worden laag bij de bodem geplaatst op een hoogte van maximaal 45 cm boven de bodem.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vergunning geweigerd omdat niet kan worden uitgesloten dat de door verzoeker aangevraagde activiteit significante gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied “IJsselmeer”. Daartoe is redengevend dat aan verzoeker op 27 augustus 2018 door de provincie Flevoland een vergunning is verleend op grond van de Wnb voor het vissen op schubvis met acht staand want netten van type 1 met zwarte merkjes in het IJsselmeer en Markermeer, geldig tot 16 maart 2019. Inwilliging van de onderhavige aanvraag zou tot gevolg hebben dat in aanvulling op de reeds vergunde acht staand want netten in dezelfde periode met meer staand want netten gevist kan worden. Om er zeker van te zijn dat er geen significant negatieve effecten optreden door het vissen door verzoeker op wolhandkrabben met deze extra netten, moet door verzoeker worden aangetoond dat er bij het vissen op wolhandkrabben geen, of verwaarloosbare aantallen, watervogels en beschermde vissen als bijvangst worden gevangen en gedood. Verweerder heeft de vergunning geweigerd omdat een passende beoordeling op grond waarvan kan worden uitgesloten dat de door verzoeker aangevraagde activiteit significante gevolgen zal hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied “IJsselmeer” ontbreekt. Het door verzoeker overgelegde, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, in 2015 uitgevoerde onderzoek (Onderzoek naar de bijvangst in laag staand want voor de visserij op wolhandkrabben in het IJsselmeer, AKTB, 25 mei 2015) kan volgens verweerder niet als een passende beoordeling gelden, nu op grond daarvan niet kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied “IJsselmeer” zijn uitgesloten. Het onderzoek is daarvoor te beperkt geweest omdat het slechts twee weken heeft geduurd en is uitgevoerd in de eerste twee weken van maart, terwijl de onderhavige aanvraag ziet op een periode van vijf maanden. Het onderzoek is verder niet uitgevoerd in de voor watervogels meest relevante overwinteringsperiode van december tot en met januari en het onderzoeksdoel betrof voorts niet primair het in kaart brengen van de bijvangst van foeragerende vogelsoorten bij het vissen op de wolhandkrab, maar het in kaart brengen van de bijvangst van commerciële vissoorten.
5. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat aan hem alsnog de gevraagde vergunning wordt verleend. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek aldus dat wordt gevraagd te bepalen dat verzoeker moet worden behandeld als ware hij in het bezit te zijn van de gevraagde vergunning, in elk geval tot de beslissing op bezwaar. Omdat de aanvraag is afgewezen en verzoeker als gevolg daarvan thans niet kan vissen op wolhandkrabben met meer dan acht staand want netten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
6.1
Verzoeker stelt in de eerste plaats dat uit het door hem overgelegde onderzoeksrapport van AKTB duidelijk blijkt dat er gedurende een visvangst van twee weken op wolhandkrabben in het IJsselmeer bij Den Oever en Kornwerdezand geen vogels of beschermde vissen zijn bijgevangen en dat hij uit eigen ervaring deze onderzoeksresultaten ook volledig kan bevestigen. Verweerder heeft daarentegen geen enkel rapport overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het onderzoeksrapport onjuist zou zijn, zodat de vergunning hem niet zou mogen worden geweigerd, aldus verzoeker.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Wnb de aanvrager van een vergunning middels een passende beoordeling moet onderbouwen dat er geen sprake is van significante gevolgen van een door hem gewenste activiteit. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit vereiste voor een aanvrager, in dit geval verzoeker, een lastige, tijdrovende en ook kostbare aangelegenheid kan zijn, maar dat doet aan het vereiste niet af. Tussen partijen is niet in geschil dat het de passende beoordeling ten behoeve van de visserij met staande netten op het IJsselmeer en het Markermeer & IJmeer die in opdracht van de PO IJsselmeer in juli 2018 is opgesteld, voor de onderhavige aanvraag niet kan dienen als passende beoordeling, nu deze passende beoordeling uitdrukkelijk niet ziet op de effecten van de wolhandkrabvisserij, maar uitsluitend op de effecten van het vissen op schubvis. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de stukken en ter zitting verder afdoende gemotiveerd dat uit het door verzoeker overgelegde onderzoeksrapport uit 2015 niet blijkt dat er geen sprake is van significante gevolgen van de door verzoeker gewenste wolhandkrabvisserij op het Natura 2000-gebied “IJsselmeer”. Daarvoor is het onderzoek te beperkt geweest naar duur en periode waarin het is uitgevoerd. Daar komt bij dat het onderzoek niet primair zag op het verkrijgen van informatie over de bijvangst van vogels en beschermde vissen bij het vissen op wolhandkrab. Nu het bezwaar in zoverre naar verwachting geen kans van slagen heeft, ziet de voorzieningenrechter daarin ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7.1
Verzoeker stelt verder dat de gevraagde vergunning niet kon worden geweigerd omdat hem meermaals, laatstelijk op 4 september 2018, door verweerder is toegezegd dat de vergunning hem zou worden verleend en naar hem zou worden verstuurd, en dat hij er om die reden op mocht vertrouwen dat dit ook zou gebeuren.
7.2
Verweerder heeft in de stukken en ter zitting aangegeven dat hij, omdat de effecten van de vangst van de soort waarop de aanvraag betrekking heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied door bijvangsten van vogels en beschermde vissoorten niet op grond van een daartoe strekkende passende beoordeling konden worden uitgesloten, met de aanvraag praktisch heeft willen omgaan. Hij heeft daartoe bezien of deze kon worden ingewilligd met inachtneming van de effecten op de vogels en beschermde vissoorten van de schubvisvisserij, zoals neergelegd in de ten behoeve van die visserij in juli 2018 opgestelde en goedgekeurde passende beoordeling. Uitgaande van deze effecten, waarbij verweerder ervan uitging dat verzoeker niet in het IJsselmeer op schubvis viste, was verweerder bereid om verzoeker een vergunning te verlenen voor het vissen op wolhandkrab met 8 staande want netten voor de gevraagde periode. In deze context heeft een medewerker van verweerder dan ook aan verzoeker desgevraagd meegedeeld dat het met de vergunningverlening "wel goed zou komen" en dat de vergunning "zal worden verstuurd". Aan deze bereidheid om een vergunning te verlenen kon verweerder echter niet langer uitvoering geven toen hem duidelijk werd dat de provincie Flevoland aan verzoeker op 27 augustus 2018 een Wnb-vergunning voor schubvisserij met staand want net in het IJsselmeer had afgegeven voor een overlappende periode, namelijk (ook) tot 16 maart 2019. Er moest nu immers worden bezien welke (cumulatieve) effecten het vissen op wolhandkrab èn het vissen op schubvis had op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Verweerder ontkent uitdrukkelijk dat hij verzoeker ook na 27 augustus 2018 nog telefonisch heeft meegedeeld dat het er naar uitzag dat hem de gevraagde vergunning kon worden verleend.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder afdoende gemotiveerd toegelicht dat hij aanvankelijk, uit praktische overwegingen en in een poging om aan verzoeker tegemoet te komen, bereid was om verzoeker zonder passende beoordeling een vergunning voor het vissen op wolhandkrab te verlenen en dat daarbij voor verweerder van doorslaggevend belang was dat verzoeker niet (ook) beschikte over een vergunning voor het vissen op schubvis. De voorzieningenrechter acht, gelet hierop en op de verklaringen van [naam 3] en [naam 1] ter zitting, dan ook aannemelijk dat verweerder aanvankelijk telefonisch aan verzoeker heeft bericht dat het er naar uitzag dat op de aanvraag positief zou kunnen worden beslist. Verzoeker heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat verweerder, nadat hij bekend was geworden met de Wnb-vergunning voor schubvisserij van 27 augustus, verzoeker (nog steeds) een spoedige vergunning voor het vissen op wolhandkrabben in het vooruitzicht heeft gesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekers beroep op het vertrouwensbeginsel daarom in bezwaar geen redelijke kans van slagen. Om die reden ziet de voorzieningenrechter in het beroep op het vertrouwensbeginsel ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. In de stellingen van verzoeker dat het besluit gebrekkig is gemotiveerd en de procedure te lang heeft geduurd, ziet de voorzieningenrechter evenmin reden om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder is, wat ook zij van de juistheid van verzoekers stellingen, wanneer sprake is van een eventueel motiveringsgebrek of wanneer de procedure (te) lang heeft geduurd, niet gehouden om die reden over te gaan tot het verlenen van de gevraagde vergunning. Daarbij geldt ook dat een eventueel gebrek in de motivering van het bestreden besluit in de te nemen beslissing op bezwaar zo nodig kan worden hersteld.
9. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.